Zichem, parel van het Hageland. |
INHOUD. |
ZICHEM A. Wereldlijke geschiedenis 1. De Heerlijkheid en het Land van Zichem. 2. Van stad tot dorp. B. Kerkelijke geschiedenis 1. De Parochie. 2. Het klooster. C. Zoeklicht in het verleden 1. De Maagdentoren, Markentoren, Mariëntoren, Lanteerntoren. 2. De Sint-Eustachiuskerk. 3. Oude woningen. - Afspanning "Het Witte Paard". - Lemen hoevetje. - Hoeve CRAENENBURGH. - 18de eeuws huis. D. Zichem en Ernest Claes - Voorwoord van Jan Van Hemelryck. - Kort overzicht. - Ernest Claes "Uitvoerig" van André Demedts. E. Ernest Claes - zijn land F. Ernest Claes - zijn leven G. Ernest Claes - zijn werk H. Ernest Claes en "Wij Heren van Zichem" - Wat is er geworden van . . . . Fons Exelmans ? I. De verfilming van De Witte 1. De Witte met Jef Bruyninckx uit 1934. - Regie : Jan Vanderheyden. - Script : Edith Kiel. - Hoofdrol : Jef Bruyninckx. 2. De Witte van Sichem (1980) van Robbe De Hert. - De Witte van Sichem en de pers. a) Vlaanderen. b) Franstalig Belgische pers. c) Nederland. d) Internationaal. - Regie : Robbe De Hert. J. Het Zichems dialect. |
|
|
Welkom in Zichem.
Zichem is niet alleen bekend omwille van zijn binding met het succesrijke feuilleton uit de jaren 1968-69 : "Wij, Heren van Zichem". Het is ook bekend omwille van zijn rijk historisch verleden, omwille van personen die heel nauw met Zichem verbonden waren en die, op welke wijze ook, mee geschiedenis hebben gemaakt. Wanneer U een wandeling maakt door Zichem, en U een bezoek brengt aan de parochiekerk St. Eustachius, ontmoet U inderdaad nog vele stille getuigen die het verleden weer doen herleven. U wordt aangesproken en uitgenodigd om in stille eerbied even te verwijlen bij die zovele eenvoudige, onbekende mensen die doorheen tegenslagen en oorlogen vaak de hardheid van het leven hebben ervaren, die door hun inzet en arbeid meegebouwd hebben aan monumenten waarvoor wij vandaag nog in bewondering staan. U wordt aangesproken en uitgenodigd even na te denken bij het optreden van meestal vreemde machthebbers uit de vooral 16de eeuw, die door hun levenswijze het vergankelijke en betrekkelijke aantonen van het streven naar aardse eer en roem. U wordt tevens uitgenodigd en aangesproken even stil te staan bij allen die er in geslaagd zijn datgene wat diep in hen leefde aan schoonheid, aan goedheid zo kunstvol en smaakvol vast te leggen in leven en werken, dat ze blijvend hun stempel drukken op de grootheid van ons Vlaamse volk. Tussen Averbode, met zijn abdij, en Scherpenheuvel, Vlaanderens Mariaoord bij uitstek, ligt Zichem, dat heerlijke land van 'De Witte' ; het laat U tenvolle genieten van zijn rust, van zijn schoonheid en van zijn rijk historisch verleden. Moge de woorden van onze dorpsgenoot-schrijver Ernest Claes : 'Ik geloof in de goedheid van de mens' ook voor ons een boodschap inhouden die wij gans ons leven meedragen. Jef Meeuwsen, voormalig pastoor van Zichem.
|
STRYDZANG VAN DE BORGELYKE WAGTEN VAN SICHEM |
Landsmannen al, in wiens bequaeme aed'ren Vloeyt onbevreest het Edel Brabants bloed. Op ! hoort, de stem der staetsgetrouwe vaed'ren Eyscht u voor God en voor uw lijf en goed ! |
Doen Brabant uytstak vrijdoms vaen, Wie zag ooit Sichem agterstaen ? Doen Brabant uytstak vrijdoms vaen, Wie zag ooit Sichem agterstaen ? |
Doen nog het volk van onze buergewesten Stond zonder wal, rondom in't vlakke veld, Trotsden wij reeds, op wel-gebouwde vesten, Van menig heir het dwingelandsch geweld. |
|
||
't Rad van Fortuyn, 't is waer, heeft van ons' mueren Eenen hoop aerd en kezels-gruys gemaekt ; Maer onze moede is spijts haer, blijven dueren, Daeraen heeft nooit den tegenspoed geraekt. |
Ziet ! onze jeugd komt dapper aangetreden, Het vuer in d'oog, den blixem op het sweerd ! Met zoo kloek hert,en met zoo vroome leden, Iederen vent is eenen toren weerd. |
Al ons geschil is ligt om te beslegten Voor die de som van twee en drij verstaen ; Eer aen den Vorst, en trouw aen Borger-regten; Elk-een het zijn : en daermé is't gedaen. |
|
||
Maer dat men zou ons willen doen gelooven, Dat d' helder zon maer knödel-spijs en is, Dat het betaemt van zig te laeten rooven, Dat wit is swert : dat is jandori ! mis. |
Dank zij en roem aen Nederlands Prelaeten, Aen d'Edel zijn, en Opper-Borgerij : 't Volk kent zijn regt' en zal het nooit verlaeten, Bij groot en klijn is't woord al : Dood of Vrij ! |
|
|
( 1 ) A. BONI, Ernest Claes, Een blik op zijn leven en levenswerk, Davidsfonds - Leuven, 1948, blz. 18. |
|
|
|
|
1. De Heerlijkheid en het Land van Zichem.
|
||||||||
Het oudste charter over Zichem dagtekent pas van 1134 : Godfried, hertog van Lotharingen, gaf in dit jaar vier bunder grond, gelegen bij
Zichem, om er een gasthuis op te bouwen. Tot in het jaar 1248 hing Zichem rechtstreeks af van de hertog van Brabant ; Jan I gaf het in hetzelfde jaar, samen met Aarschot, aan zijn broer Godevaart van Vierson, op voorwaarde dat deze hem als zijn leenheer zou erkennen. Waarschijnlijk waren hierbij de dorpen begrepen die, volgens Cuvelier, in 1374 deel uitmaakten van het land van Zichem, nl. "Tielt, Houdert, Nuwerode, Beckenvort, Waenrode, Miskeem, Molenbeke, Sent-Achtenrode, Nethenen, Eerkenen en Ottenborch". Volgens C. Buvé behoorden de vier laatste dorpen niet tot het land van Zichem, maar vormden zij samen de Jurisdictie of het Land van St-Achtenrode ; ook worden zij in 1752 niet bij het land van Zichem genoemd. De dochter van de heer van Vierson, Elisabeth van Brabant, trad in het huwelijk met Geerard, graaf van Gullik, en kreeg Zichem met al wat erbij hoorde als bruidschat. In 1383 verwisselde Willem van Gullik met Renier van Schoonvorst Zichem tegen het Land van Fauquemont. Daarna ging alles bij koop over aan Thomas van Diest, die het op zijn beurt afstond aan zijn kleindochter die huwde met Jan van Looz, heer van Heinsberg. Deze had maar één afstammelinge die in het huwelijk trad met Jan, graaf van Nassau, en Zichem ten geschenke kreeg. Alles kwam opnieuw in het bezit van het huis van Gullik door het huwelijk van Isabella, dochter van Jan van Nassau met Willem van Gullik, die het ruilde met Engelbert van Nassau voor Mille, Gangel en Vucht. Van dan af tot aan de Franse revolutie bleef de heerlijkheid in het bezit van het Huis van Oranje-Nassau. Zichem behoorde eveneens toe aan het kapittel van St-Pieter van Leuven, dat er een schepenbank had. In een aktie van 9 april 1281 deelt Franconis van Winghe, landvoogd van de hertog van Brabant, aan het St-Pieterskapittel mee, dat het zich te Zichem van een gemeen zegel mag bedienen. Het kapittel had het cijnsrecht over 28 hoeven met een totale oppervlakte van "MCLI bonder III zillen ende twee deelen van eenen vierendeel van eender zillen". Het verpachtte ook reeds van in de twaalfde eeuw de Kerkhofmolen. De Kleine Molen aan de Dijk was eigendom van de Armentafels. Later moest het kapittel de helft van de opbrengst van de goederen afstaan aan Willem, prins van Oranje-Nassau, zoals blijkt uit de "Heerlycken cheynsboek" van 1730 : "Cheynsboeck onder Zichem in communi waervan d'eene hellicht competeert zyne hoogheyd Willem Carel Hendrik Frisco, prince van Orange en Nassau (...) Baron van Breda, Diest en Zichem (...) ende d'andere hellicht d'Eerwaarde heeren van het Capittul van Sinte peeters tot Loven, vallende jaerlyckx half may". Na de Franse Overheersing werden al de goederen, die aan de hertog van Reggio waren geschonken, terug in het bezit genomen door het huis van Oranje-Nassau. |
||||||||
2. Van stad tot dorp.
|
||||||||
Op het einde van de XIe eeuw waarschijnlijk werd Zichem een stad. In 1212 noemt Hendrik I haar onder zijn steden "ab antiquo fundata". 50 jaar later, in 1262, sloot het zich aan bij Brabants ' groten en steden om Jan I op de hertogelijke troon van Brabant te verheffen. De wallen rond de stad werden opgeworpen in 1301. Waarschijnlijk was het pas later in 1386, onder Renier van Schoonvorst, dat de stad versterkt werd en de burcht gebouwd zoals op het plan van Deventer van 1560. Drie poorten verleenden toegang tot de stad : de Driessche Poort in het Zuid-Westen, de Diestersche Poort aan de kant van Diest en de Dijkerspoort aan de kant van Averbode. Een gracht, die door de Demer gevoed werd, liep rondom de vesten. De Oude Demer belette de invallen vanuit het Noorden. In 1302 kreeg Zichem van Godevaert van Vierson de volgende rechten : 1) het recht van keuren van schepen en's heren schout ; 2) het recht deze keuren uit te voeren en, in geval van overtreding, de boeten te innen, waarvan de ene helft toekwam aan de stad en de andere aan de heer ; 3) het recht van overdracht van roerende en onroerende goederen ; 4) het voorrecht geoordeeld te worden uitsluitend door eigen rechters en geen andere rechters te erkennen dan de eigen schepenen ; 5) al de vrijheden en voorrechten die de stad Leuven genoot. In 1386 werd er ook begonnen met het bouwen van een halle ; Zichem moet toen wel, wat de handel betreft, met het naburige Diest hebben kunnen wedijveren. In de 15de eeuw werd de stad gedeeltelijk ontvolkt ; in 1437 waren er 481 woningen en 42 armenhuizen, in 1480 nog slechts 177 woningen en 106 armenhuizen. In 1496 waren er nog slechts 146 huizen bewoond. In 1478 brak er in de stad de pest uit, in 1482 trad de Demer buiten zijn oevers en " magnumsub urbanus cladem intulit ". De haardtelling van 1526 geeft het volgende "Mercurii 20 Junii. Die stadt van Zichem in vier terlingen ; Bewoende 95 Onbewoende 7 Heylige geest 41 Geestelycke 5. Een watermolen toebehoirende den heyligen geeste van Diest ende Zichenen pro indiviso, bewoent by eenen moldere. Item het gasthuys van Sinter Vyven bewoent by eenen persoen. Item 't slot van de heeren van Zichenen bewoent by den meyere. Item der stadthuys van Sichenen onbewoent. Item een gereec van eenen huyse ongeplegt sonder doeren ende vensteren mer gedeect. Item 't heylige geesthuys aldair bewoent by den clerck van der stadt. Item een molen onbewoent. Binnen der vryheyt van derselver stadt buyten den vesten die gehuchten te weetene Ter Worp, Geerenberge (nu Vinkenberg), Lobelle, Scuenenbrock Ter zort (nu Mannenberg onder Scherpenheuvel), Bewoende 77 Onbewoende 3 Heylige geest 22. Een hoeve toebehoirende den grooten heyligen geest van Zichenen. Item een hoeve toebehoirende den abt van Percke". In 1577 had de stad zich bijna geheel hersteld, dank zij de landbouw en de veeteelt. De gemeente telde 274 huisgezinnen, 92 ervan hadden ploeg en paard, 21 bezaten grote kudden schapen ; samen waren er een duizendtal koeien. Bij Averbode verbleven 40 huisgezinnen met 12 kudden schapen en 20 paarden. Genenberge en Schoonderbuken hadden ongeveer hetzelfde aantal inwoners. Op "Ter Zoort" woonden 43 huisgezinnen. Deze vooruitgang was echter van korten duur. " In 't jaar 1577, omtrent den feestdag van Sint Martinus, vlamde er aan den hemel eene zo schrikbare en afgrijsselijke steerster, slepende achter zich eenen zeer langen steert, dat er nog nooit van 's menschen geheugen zulk eene te zien geweest is", en deze staartster was de voorbode van veel onheil. Zichem werd belegerd door de Spaanse troepen, nadat deze Leuven en Aarschot hadden ingenomen. De meier, Jan van Lier, weigerde aan hertog Jan van Oostenrijk de toegang tot de stad. De 23ste februari drongen de Spanjaarden Zichem binnen, doodden de burgers en staken alles in brand. Franse soldaten en burgers van de stad en het omliggende, die gaan schuilen waren in de burcht, werden twee aan twee gebonden en in de Demer geworpen, welke zo vol mensenlijken was dat de sluizen aan de molens gevaar liepen van door te breken, zo men ze niet aanstonds had getrokken. In 1578 brak in geheel Brabant de pest uit en ook Zichem had weer zijn slachtoffers. De voorlaatste dag van april in het jaar 1580 drong een hoop baanstropers uit Westerlo de vesting binnen. Zij doodden en mishandelden de burgers. Nog hetzelfde jaar veroverden de Geuzen de stad, zij richtten zoals overal, eveneens te Zichem grote verwoestingen aan. Na drie jaar kwamen de Spanjaarden Zichem ontzetten. Op 8 mei 1583 zouden de Geuzen de stad verlaten, maar vóór hun vertrek staken zij nog het vuur aan de H. Geestmolen en aan het gasthuis ; ook enige huizen in de Hollandse straat gingen in de vlammen op. Het stadje was nog nietaan het einde van zijn beproevingen. Na de oorlogen volgen zware belastingen. In 1586 brak een hongersnood uit en een halster koren kostte te Zichem zes en een halve Rijnse gulden. Enige Italiaanse garnizoensoldaten, ongeveer 1400 man sterk, riepen te Zichem een republiek uit en versterkten de stad. De Spanjaarden vielen een tijd later de vesting binnen en maakten zich opnieuw schuldig aan allerlei baldadigheden. Men kende vijf jaren rust tot op 28 oktober 1599 de Geuzen andermaal de stad veroverden : 220 koeien en paarden werden meegevoerd, de stad brandde af, het gasthuis werd totaal verwoest en de kerktoren ging in de vlammen op. In 1604, op het einde van september, brak de pest opnieuw uit, 200 inwoners stierven eraan (2). |
||||||||
( 2 ) Dit alles volgens het verhaal van GODEFRIDUS VAN THIENWINCKEL, verschenen in Hagelands' Gedenkschriften, 1911, blz. 16-27. Het verhaal in het Latijn werd overgenomen in de Bijdragen tot de geschiedenis, 1902, blz. 377-87. Een afschrift van het verhaal in het Latijn berust op de pastorie te Zichem. |
||||||||
Na deze oorlogen was de stad een puinhoop ; in 1592 waren er, "eenige armen ter caritatem levende" uitgezonderd, nog slechts 26
huisgezinnen, 15 ervan bezaten paard en gespan, schapenkudden waren er niet meer ; van de bijna duizend koeien in 1577 bleven er nog 77
over. Bij Averbode woonde niemand meer, te Genenberge stonden geen huizen meer ; de 3 à 4 overgeblezen huizen in Schoonderbuken waren
onbewoond. Op "ter Zoort" leefden nog 5 huisgezinnen. Ook op het einde van de XVIIe eeuw had Zichem nog veel te verduren : Hannoverse ruiters hadden zich tussen de twee Demers teruggetrokken, nadat ze al de bruggen hadden vernield "om hun also te bevrijden, teghens de invasie van den vyandt". De belastingen waren zo hoog dat de burgers dreigden de stad te verlaten ; daarenboven was de "comme geheel geplundert geweest". In 1724 waren er 564 communicanten, in 1771 reeds 861 communicanten en 377 kinderen. De scheepvaart was op het einde der XVIIIe eeuw voor de inwoners van Zichem geen belangrijke bron van inkomsten : in 1767 was er maar één persoon in het schiptrekkersambacht opgenomen. Gedurende de periode van 23 november 1786 tot einde oktober 1787 voeren er voorbij de sluizen te Zichem 78 schepen d.i. opvarende en afvarende, geladen met koren, boekweit, bomen, zout en de meeste met "boskolen" en kersen. Van 8 november 1795 tot 9 november 1796 werden er 33 geladen schepen op- en afgedreven. Onder de Franse Republiek werd Zichem tot de rang van dorp verlaagd. Nog tweemaal brak er brand uit : in 1773, toen het stadhuis en de woningen ernaast vernield werden, en in 1829. Over deze laatst ramp deelt ons een brief het volgende mee :"... 't was een droevig schouwspel, een groot aantal personen waren reeds bezig te werken aan de puinhopen en eenige moeders met hunne kinders zaten ter plaatse te weenen. De Diestersche straat en twee zystraatjes zyn het prooisel der vlammen geweest en volstrekt niets behoudens het vee is overgebleven. Ik heb my vervolgens op het raadhuys begeven en heb aldaar vernomen dat veertig huisen, doch grootedeels kleinen bevattende 52 woningen tot asch zyn vergaan ...". De cholera brak uit in 1866, de epidemie duurde van 20 juli tot 26 oktober en maakte 207 slachtoffers, er stierven er 94. Ondanks rampen en tegenspoed is Zichem een welvarende gemeente geworden ; de bevolkingscijfers uit de 19de en 20ste eeuw bewijzen dit : |
||||||||
|
||||||||
Door de scheiding van Averbode en een gedeelte van Okselaar van Zichem waren er in de gemeente in 1923 336 kiezers minder dan in 1926. Over het gildeleven en dergelijke weten wij weinig uit de archiefstukken. In de rekeningen van 1628 en de volgende jaren spreekt men van "de gulde meyerye van Laekenen tot Sicheme" en "van de Rente van de hallegulde ende drapperyen". Ook had Zichem zijn schuttersgilden. Verder dong men mee "naar de lauwers" op het landjuweel te Mechelen van 29 augustus 1393. Volgens bepaalde bronnen zou de rederijkerskamer "De Leliekamer" nog bestaan hebben in de 19de eeuw. |
||||||||
|
|
1. De Parochie.
|
|
De parochie ontstond waarschijnlijk in de 8ste of de 9de eeuw ; ze behoorde aanvankelijk tot het Bisdom Luik, dekenij Leuven. Later bij de
nieuwe verdeling der bisdommen maakte de parochie deel uit van het bisdom Mechelen en van de eerste dekenij Diest. In de 14de en 15de eeuw
behoorde de kerk tot de kerken van eerste of tweede rang ; in 1514 wordt zij slechts genoemd als "vierde kapel". In 1558 werd zij weer
een ecclesia. De abt van St-Gertrudis van Leuven ontving samen met het kapittel van St-Pieter van Leuven de grote tienden. De tiendenschuur van St-Pieterskapittel stond op de Driesch. De pastoor ontving de "derde korenschoof van de kleine tienden", de twee andere kwamen toe aan de kapel van de H. Maagd. Als beschermheilige vereert de parochie de heilige Eustachius en zijn gezellen. Het oudste zegel dat St-Eustachius met zijn hert voorstelt, berust op het stadsarchief te Leuven en dagtekent van het jaar 1262. Tot de parochie van Zichem behoorde ook Schoonderbuken, dat later een gehucht van Scherpenheuvel werd. |
|
|
|
De volgende beneficiën werden in de loop der eeuwen in de kerk van St-Eustachius gesticht : "I.B. Mariae virginis (fund. 1328); 2 B. Nicolai; 3. B. Catharinae virginis et mart. 4. SSme Crucis; 5. SS. Judoci et Luciae; 6. SSme Trinitatis et Sti Spiritus olim dicebatur Stae Matris Dolorosae; 7. Stae Barbarae virginis et martyris; 8. Stae Genovevae virginis; 9. SS. Joannis Baptistae et Evangilistae dicitur communiter Joannis et Joannis; 10. Beneficium Matriculariae (Flandr. de Costerye). 11. B.B. Mariae et Agathae (fund. 1583)". In het jaar 1304 was Lodewijk van Velthem vicaris te Zichem : |
|
|
|
Met de bouw der kerk werd begonnen in het jaar 1300 ; het koor was voltooid in 1387. Dit eerste kerkgebouw was waarschijnlijk niet
volledig af, want in het jaar 1554 werd er door Rombout Bruyninckx en Claes Vlaeyen zogezegd aan een nieuwe begonnen, die werd voltrokken
"te weten, de Beucke met de afgangen ende vensters, anno 1557" ; in 1559 werd een gedeelte ervan door het vuur vernield, zodat
er opnieuw moest gebouwd worden ; het werk was voltooid in 1607. Bijna gedurende heel de 18e eeuw voerde men er nog herstellingen uit. In 1939 voor het laatst gerestaureerd (momenteel werd de laatste restauratie uitgevoerd aan het dak in 1993) werd de kerk in september 1944 door de ontploffing van een V-bom fel beschadigd : het dak werd afgerukt en alle glasramen waren vernield. De huidige kerk, gebouwd in ijzersteen, behoort tot de vroeg-gotiek. De toren dagtekent uit het overgangstijdperk van de Romaanse naar de gotische stijl. Het kapelletje van St-Anna in de Driesschestraat werd gebouwd in 1776 ; het "Zandkapelletje" is veel ouder. In 1897 richtte men in het gehucht Okselaar een parochie op. Op de Keiberg werd in 1942 een kapel ingewijd. |
|
2. Het Klooster.
|
|
De oudste schepenbrief van het klooster, toen nog een begijnhof, dateert van het jaar 1317. Waarschijnlijk bestond er reeds een godsdienstige
gemeenschap om het jaar 1300. Op het einde van de 14de eeuw moet het begijnhof reeds een dicht aanééngesloten gebouwencomplex geweest zijn,
vermits Renier van Schoonvorst in 1381 toelating gaf de weg, die over het grondgebied van het begijnhof naar de vesten liep, te sluiten. In
1382 liet Elysabeth Galepyns aan de infirmerie van het begijnhof, aan de Armentafel en aan het werk der schoenen drie delen van vijf dagmalen
weide gelegen in het Geysbroek. Uit het testament van Ida de Ponte van 1383 blijkt dat het begijnhof reeds een kapel met bestuur bezat. In
1460 verkreeg men vrijdom van accijnsen. De eerste pastoor was Jan Moens in 1438. Als stichteressen van het begijnhof noemt Gramaye Vatharina van Beckevoort, Margaretha Sweerts alias Raes en Heylwigis Cools. De naam Heylwigis Cools komt echter voor het eerst voor in 1425. In de loop van het jaar 1468 namen de begijnen de derde regel van St. Franciscus aan ; pas een jaar later, in mei 1469, had de plechtige verandering van begijnhog tot klooster plaats. Het klooster droeg de naam "Onze Lieve Vrouwe in d'Elze". De 28ste juli 1474 veranderden de zusters opnieuw van regel, ditmaal werden zij reguliere Kanunnikessen van St-Augustinus. In het begin waren er slechts zes begijnen die instemden met de derde regel van de H. Franciscus, nu waren zij het allen eens met de verandering. Van 1489 tot in het begin van de 17de eeuw stond het klooster onder de geestelijke leiding van de abdij van Korsendonk. De oude kapel uit de 14de eeuw, opgetrokken in leem, was bouwvallig geworden. In 1549 gaf de bisschop van Luik toelating om een nieuwe te bouwen. Bijna alles wat tot het klooster behoorde, werd verwoest gedurende de onlusten op het einde van de 16de eeuw. Een kwart eeuw later echter, in 1627, werd een nieuwe kapel ingezegend. In de 17de eeuw bezetten troepen geregeld het klooster. Tijdens de Franse Republiek nam men de goederen in beslag en werden de zusters verdreven. In 1887 werd het klooster tot een fabriek van borstels en touwen omgebouwd ; in 1891 brandde de rechtervleugel af (3). |
|
|
|
( 3 ) De gegevens werden geput uit het werkje van P. DANIELS, Onze Lieve Vrouwe in d'Elze te Sichem, Diest, 1904. |
|
|
|
||||||
"Kinderen zijn het enige wat ons is overgebleven uit het Aards-Paradijs" (E.C.). Over Ernest Claes is reeds veel gezegd en geschreven. Toen hij op 2 september 1968 op 83-jarige leeftijd te Brussel overleed, hebben wij Zichenaars beseft wat er gebeurde. Onze Nest - ook wij deden hem onrecht - werd niet altijd erkend als mens en als schrijver. Wij weten hoe hij leed onder alle mogelijke afgunst. Dat woord kende hij niet, want, dat kan iedereen getuigen, Nest kon alle onrecht over het hoofd zien. De vergevensgezindheid komt ook in al zijn boeken aan het woord. Hij hield van zijn mensen en van zijn Zichem. Altijd bleef hij zich bewust van zijn afkomst en nooit heeft hij zijn dorpsgenoten verloochend. De mens Ernest Claes blijkt te Zichem te blijven voortleven : de laatste jaren was hij er reeds een legendarische figuur geworden. Ernest Claes heeft onze kleine gemeente beroemd geaakt door de talloze en onvergetelijke mensentypes die hij er liet leven : De Witte (zijn eigen persoon), Pastoor Minten (Campens), Wannes Raps en zovele anderen. Deze werken zijn niet wat naijverige critici beweren : streekromans, boerenletterkunde, 19de-eeuws werk, maar eerder een greep uit het dagelijkse leven : realistische romans en verhalen, geschreven met fijngevoeligheid. De levensomstandigheden, de levensopvattingen zijn veranderd, de mens zelf verandert niet. Ernest Claes heeft in zijn leven en in zijn werk een boodschap gelegd die eeuwig is : " Ik geloof in de goedheid van de mens ". Dàt een heel bestaan volhouden is een ideaal bezitten, en dat bewonderen allen in deze schrijver. Zichem heeft veel te danken aan Ernest Claes : huldigingen ontbraken er niet. Na de stilzwijgende periode van de na-oorlogse tijd werd onze Nest opnieuw aanvaard, want hij die geen haat kende, moest die wel ondervinden van eigen mensen ; gelukkig geheel ten onrechte. Dat werd intussen allemaal wel rechtgezet en toen heeft het toenmalig gemeentebestuur van Zichem, de straat die loopt van aan de markt voorbij het geboortehuis tot in Averbode, omgedoopt tot de Ernest Claesstraat. Dit was wel de meest passende hulde aan onze Nest. Ernest Claes ligt nu begraven te Averbode. Dat was zijn wens, want hij wilde steeds dankbaar blijven tegenover de Witheren van "Everbeur", omdat ze hem hadden laten studeren. Zijn laatste grote vreugde mocht hij te Zichem beleven. Toen zijn geboortehuis werd verkocht op 18 april 1966, werd dit op het nippertje gered door een vriend van de schrijver, Jan van Hemelryck. Deze toen nog jonge leraar, woonde op dat moment in het geboortehuis en werd hiervoor tijdig op de hoogte gebracht door een toen ook nog jonge Zichenaar nl. Jos Saenen (Vinkenberg). Op 29 april 1967 had de officiële inwijding plaats en de Nest was aanwezig. Hij hielp bij de inrichting van het aantrekkelijke interieur. De laatste keer was Nest er te gast vóór zijn grote ziekte, in juni 1967. De kinderlijke vreugde om het herstel van zijn geboortehuis, waarover hij met zoveel liefde had geschreven, heeft hij overtuigend bewezen door talrijke bezoeken. Ernest Claes is de verpersoonlijking geworden van onze streek, van onze gevoelens, van onze weemoed, want naar zijn woorden kan de moderne mens luisteren : "Ieder mens draagt in zich het verlangen naar goedheid". Wanneer U te Zichem te gast bent, weet dan dat achter de zekere hardheid, het wantrouwen, de zucht naar behoud, eigen aan ons Hagelands gesloten karakter, een warm, meelijdend hart klopt. Eénmaal doorgedrongen tot de echte Zichenaar, zult U de edelste vriendschap mogen ondervinden. Als inwijkelingen zo durven spreken, dan is de lof gewettigd en niet zelfbewust. Voor wie tegenslag heeft,klopt ook dat kinderhart nog in onze kinderen, voor alle Wittekes en anderen, in heel dat mooie Vlaanderland. Jan van Hemelryck. |
||||||
|
||||||
|
||||||
* Kort overzicht.
|
||||||
Ernest Claes werd op 24 oktober 1885 geboren te Zichem, op de grens tussen het Hageland en de Kempen. Hij genoot lager onderwijs bij de zusters en daarna bij meester Baekelants in de gemeenteschool. Daarna was hij enige tijd kleine bediende in de abdij van Averbode, tot hij in 1898 met de financiële hulp van de abt mgr Crets aan het college van Herentals zijn humaniorastudie kon beginnen. Omdat het hem na zijn retorica financieel onmogelijk bleek naar de universiteit te gaan, werkte hij opnieuw een jaar in de abdij. In die tijd verscheen zijn eerste bundel schetsen, Uit mijn dorpken (1906). Van 1906 tot 1910 kon hij eindelijk te Leuven gaan studeren en meteen zijn militaire dienstplicht vervullen. Terzelfder tijd was hij zeer bedrijvig in de Vlaamse studentenbeweging en redacteur van Ons Leven. Hij promoveerde in 1912 tot docter in de wijsbegeerte en letteren op het proefschrift Het proza van Potgieter. Reeds in 1910 was hij in dienst getreden van het "Katholiek Vlaamsch Secretariaat". Hij huwde in 1912 met Stephanie Vetter (1885-1974)
en werd in 1913 vertaler en van 1918 tot 1944 directeur van het Beknopt Verslag van het Belgisch Parlement. Intussen waren enkele hoofdstukken van De Witte in Vlaamsche Arbeid verschenen en was hij in de redactie van dat tijdschrift opgenomen (1913-1914). In 1914 gemobiliseerd, maakte Claes de gevechten rond Namen mee, werd krijgsgevangen gemaakt en verbleef tot 1915, toen hij naar Frankrijk mocht afreizen, in een kamp te Erfurt (Duitsland). Enige maanden was hij tolk bij het Engelse leger, tot hij in 1916 wegens invaliditeit uit de actieve dienst ontslagen werd. In 1934 verkoos de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde hem tot lid en van 1940 tot aan zijn overlijden was hij redacteur van Dietsche Warande en Belfort. In 1944 door het verzet aangehouden, kwam hij na drie maanden uit de gevangenis en werd in 1949 vrijgesproken. Hij overleed te Brussel op 2 september 1968 aan een hartkwaal en werd in de abdij van Averbode begraven. |
||||||
* Uitvoerig.
|
||||||
Zijn ouders, Jozef Claes en Theresia Lemmens, beiden van boerenafkomst, woonden in de landbouwwinning en herberg 'Het Paviljoen' aan de steenweg naar Averbode. Daar heeft Claes als het zevende van negen kinderen zijn jeugd doorgebracht en op latere leeftijd is hij dikwijls naar zijn geboortestreek teruggekeerd. Het heeft hem de indrukken en herinneringen verschaft, die aan het voornaamste deel van zijn werk ten grondslag liggen. Tussen zijn achtste en tiende jaar liep Ernest Claes het gevaar blind en doof te worden, wat hem noodzaakte vele dagen thuis te blijven bij zijn vader, die aan astma leed en overleed op 22 februari 1895. Vaders ziekte en vroeg dood verscherpten de ontvankelijkheid van de latere kunstenaar voor het leed van anderen. Buren en passanten sleten veel winteravonden bij de haard in 'Het Paviljoen' en de opmerkzame knaap kon de eigenaardigsten onder die figuren en hun verhalen niet meer vergeten. Met tal van anderen zouden zij, tegen de achtergrond van plaats en tijd, in zijn werk herleven. |
||||||
|
||||||
Het ouderlijke huis van Claes, nu een museum geworden, staat in een schilderachtige streek waar de Demer zijn bochten door slingert, ingebed tussen hoger gelegen sparrenbossen en verlaten heiden. Aan de rivier was Zichem de parochie en het kermisdorp, waarvan de schrijver de meest typische bewoners, de pastoor op kop, met hun gaven en gebreken zou onthouden. Buiten de gemeentekom lagen de kleine boerderijen en schamele hutten van de landarbeiders, die het allen even moeilijk hadden, ver uiteen. Deze plattelandsbewoners waren traditioneel godsdienstig, maar hun geloof bleef met veel bijgeloof vermengd. Eerbiedig en niet zonder enige vrees keken zij op naar de naburige abdijen van Averbode en Tongerlo, die de grondeigenaars en van sommigen ook de werkgevers waren. Dié wereld, waarin een verleden met zijn sagen en legenden met de alledaagse werkelijkheid verenigd ging, heeft de auteur gevormd en bezield. |
||||||
|
||||||
Zijn oorlogservaringen schreef Claes neer in Namen 1914 (1919) en Bei uns in Deutschland (1919), waarin zijn talent als meewarig opmerker en boeiend verteller reeds tot rijpheid was gekomen. Toch brak hij eerst ten volle door met zijn rakkersroman De Witte (1920), tot een succesfilm bewerkt in 1934. Velen hebben slechts de luchthartige grappigheid van het boek gewaardeerd, hoewel het voor de schrijver veeleer, als uitbeelding van de jongeren die hij had willen worden, een trieste ondergrond had. |
||||||
|
||||||
De jaren tussen 1918 en 1944 zijn voor Claes een gelukkige en vruchtbare periode geweest. Behalve de reeds vermelde werken gaf hij nog 18 andere romans, novellen of verhalenbundels uit en hield, zowel in Nederland als Vlaanderen, honderden met grote bijval beloonde lezingen. In 1930 verscheen De Witte in het Duits, een uitgave waarop talrijke vertalingen van zijn werk (in 14 talen) zijn gevolgd. Het werk van Claes uit die kwarteeuw (1918-1944) vertoont alle facetten van zijn persoonlijkheid. In de eerste plaats telt het een reeks dorpsverhalen, ingeleid door zijn Sichemse novellen (1921). Van deze verhalen maken Wannes Raps (1926) en Pastoor Campens zaliger (1935) de hoogtepunten uit. Zij bevatten een rechtlijnig relaas, gesteld in een eenvoudige stijl, maar kleurig en afwisselend door de beurtelings vrolijke en droeve anekdoten, bezield door liefde voor de mens en vertrouwen in een goddelijke voorzienigheid. Schaduwzijden zijn echter een gemis van diepgang en psychologische verantwoording van zijn personages, waarvan hij eerder typen van mensen dan persoonlijkheden maakt. De belangstelling van de schrijver richtte zich ook op andere onderwerpen. Zo schreef hij een warm kinderverhaal over zijn zoontje Kiki (1925) en een speelse over zijn hond, De geschiedenis van Black (1932). Bijna 20 jaar later leverde hij in een tweede dierenverhaal Floere het fluwijn (1951) een klein meesterstuk van suggestieve beschrijvingskunst. De dromerige Claes, die voor godsdienstige mystiek niet ongevoelig was, handelde over De heiligen van Sichem (1931) en vermeide zich ter afwisseling in een Reisverhaal (1938), een genre dat hij later opnieuw zou beoefenen, toen hij met Filip de Pillecyn een Twistgesprek tussen Demer en Schelde (1957) voerde. Een minder bekende trek van zijn persoonlijkheid kwam tot uiting in De vulgaire geschiedenis van Charelke Dop (1923), een ongenadigde satire op een oorlogswoekeraar, die zijn schaamteloos egoïsme achter een belachelijke voorwending van vaderlandsliefde verbergt. Onder invloed van de psychoanalyse en van de Nieuwe Zakelijkheid zocht Claes naar een hernieuwing die hem niet lag, door in Kobeke (1933) en Clementine (1940) meer aandacht aan de seksuele beweegredenen van zijn personages te schenken. Evenmin mag zijn bijbelse parafrase Herodes (1942) geslaagd heten. Een belangrijker werk was Het leven van Herman Coene (dl.1, 1925 ; dl.2, 1942), voor Ernest Claes zijn liefste boek, een kloeke boerenroman over de wrok van een vader om de vernedering die zijn familie door een edelman aangedaan werd en de verzoening, bewerkt door de zoon van de boer die op een kleindochter van de edelman verliefd wordt. Het mooiste evenwel is de verzoening novelle De moeder en de drie soldaten (1942) en vooral nog het herinneringsverhaal Jeugd (1940), dat in 1942 met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor het Proza werd onderscheiden. Jeugd beschrijft de ontwaking van een jongensziel in contact met de wereld van de volwassenen, in de sfeer van een arme en vreedzame tijd, die weldra een eeuw achter ons ligt. Na de Tweede Wereldoorlog heeft de auteur in een 7-tal boeken zijn levensgeschiedenis verder verteld, zonder nochtans het meesterschap van dat aanvangsverhaal te overtreffen. In september 1944 door het verzet aangehouden, kwam Claes na drie maanden uit de gevangenis. In 1949 werd hij vrijgesproken. Over zijn ervaringen en hun terugslag op zijn gemoed schreef hij eerst drie novellen onder het pseudoniem G. vn Hasselt en daarna, behalve Cel 269 (1952), nog Het was lente (1953), een aangrijpend verhaal dat in de Verenigde Staten bekroond werd, en de roman Daar is een mens verdronken (1950) over een bejaard onderwijzer, die omwille van zijn vlaamsgezindheid gebroodrood en in de dood gedreven wordt. Met Het leven en de dood van Victalis van Gille (1951) keerde hij nog even naar de geest van zijn eerste streekliteratuur terug en in de zedenschetsen Jeroom en Benzamien (1947) en De nieuwe ambtenaar (1953) liet hij zijn ironische glimlach gaan over de zielige hebbelijkheden van kleine burgerlieden. In 1958 werd hem voor zijn gezamelijk oeuvre de Prijs der Vlaamse Provinciën toegekend. Tien jaar later overleed hij. |
||||||
|
||||||
Claes zette in de Zuidnederlandse Letterkunde de traditie voort, die door Hendrik Conscience in zijn heimatverhalen en humoristische romans gegrondvest was en door Tony Bergmann naar een meer intellectueel vlak was opgetild. Toch bezat hij een eigen persoonlijkheid als verteller van formaat over mensen en dingen, door de herfstzonneschijn van zijn herinnering lichtjes vertekend, om ze door zachte humor en vertederende vriendschap nader te brengen tot zijn publiek. Hij schreef zoals hij was, met een opgewektheid die hij als de keerzijde van zijn weemoed aanvoelde. In die innerlijke waarachtigheid en in zijn boeiende stijl ligt de waarde van zijn kunst. |
||||||
Uit "Twintig eeuwen Vlaanderen" - André Demedts. |
||||||
|
Wie Ernest Claes wil beschrijven vanuit zijn geboorteland stuit meteen op moeilijkheden. Wij kunnen namelijk wel vinden dat Zichem, de plaats waar hij vroeger zo mee vereenzelvigd wordt, op het einde van de elfde eeuw stadsrechten kreeg en dat de oudste schepenbrief dateert van 1317, maar daar komen we niet veel verder mee. Wel met een beschrijving van Claes zelf uit zijn autobiografische boek Jeugd, waarin hij ook de belangrijke tegenstelling tussen Zichem en Averbode beschreven heeft, met een kennelijke voorkeur voor ......Averbode ! Ons huis was van de Steenweg gescheiden door een tuin met een doornhaag omzoomd, en het tuinpad liep dwars er door recht naar de voordeur. Als ge met de rug naar de voorgevel stond, lag links Averbode, de bos- en heidestreek de Kempen. Rechts lag Zichem, het dorp, het Demerland, en daar achter het Hageland. Ons huis vormde juist de scheidingslijn en in ons huis, en in ons gezin, in denken en doen van ons allen, voltrok zich het onderscheid tussen Kempen en Hageland tussen twee zeer verschillende geestesrichtingen. Hagelander en Kempenaar zijn niet dezelfde mensen. Nooit hebben wij ons thuis helemaal van "Zichem" gevoeld, al gingen wij daar naar school, naar de kerk, en al woonde de familie van moederszijde grotendeels in het dorp. Ook heeft men er ons nooit alsechte Zichenaars beschouwd. Wij waren "de mannen van de Worp" naar de naam van de grond waarop ons huis lag. En wij werden ook niet gezien als zijnde van Averbode, waarbij wij naar aard en oorsprong nochtans behoorden waar de familie langs vaders kant woonde. Rikus uit den Hoek, ons naaste gebuur Zichemwaarts, was helemaal Zichems, en ons eerste gebuur naar Averbode, Rikus van Witte Jan was door en door "Everbeurs". Zo waren wij noch van het een noch van het ander. Wij waren de scheidingslijn, innerlijk en uiterlijk en men kon dat merken aan alle gebruiken en gewoonten en ook aan de taal die wij thuis spraken. Het dialect van Zichem is gans verschillend van dat van Averbode. Sommige dingen zeiden wij op zijn Zichems, andere op zijn Everbeurs. Dit laatste vooral wat de uitspraak betrof, voor het woordgebruik was het Zichems. Vader of de grote broers zouden er nooit aan gedacht hebben 's zondags als ze de baan in gingen, op hun pinten, daar voor Zichemwaarts te trekken, neen, zij bleven de ganse namiddag in de herberg of bij de kegelbaan van Rikus van Witte Jan, of daar naast bij Peer Geyskens, en veel verder kwamen ze niet. Ze hadden alleen omgang met het volk van Averbode. Als we in de oorlogstijd volk nodig hadden voor het werk, of voor wat anders, gingen we daarvoor altijd naar Averbode, nooit naar Zichem. Te Zichem waren twee kermissen in het jaar, te Averbode maar één. Wij waren thuis de enigen die met alle drie meededen. En, schoolbengels moeten vechten, de ene straat tegen de andere, het ene gehucht of dorp tegen het andere. Wij hadden te vechten tegen die van Zichem omdat we van Averbode waren, en tegen die van Averbode omdat we van Zichem waren. Zo stonden wij alleen, waren op ons eigen aangewezen, zonder veel vrienden, en zo vormde zich thuis in ons een apart karakter dat van niemand afhing, zich bij niemand aansloot, op zich zelf stond. Toen we groter werden en ieder zijn eigen weg zocht, is dat onze grote kracht geweest. Zichem was het groene Demerland, met daarachter de heuvelende velden en de ruime horizonten van het Hageland. Averbode was reeds de Kempen, bos en heide, met zijn oeroude geheimzinnigheid en stilte. Eenzame landwegen trokken er door, die God weet waar naar toe leidden, geen mens heeft ze ooit tot het einde gevolgd. De vertelsels in het Hageland gingen over roversbenden, voetbranders en binders. Die van de Kempen over heksen en spoken. De Zichenaar had een los open karakter, zijn hart lag hem op de tong, en als hij ruzie kreeg was het altijd met woorden en om woorden. Hij praatte graag, en veel, en het liefst alleen wanneer de anderen naar hem luisterden. Hij was tamelijk blufferig aangelegd, en deed nogal druk, maar in de grond een goede lobbes, ongevaarlijk, die nooit uit zijn eigen zou gaan vechten, met kermis evenmin als anders, die men uiterst zelden dronken zag en die geen mens kwaad zou doen. Hulpvaardige mensen waren er niet. Hij vermeed angstvallig alles en iedereen waaraan iets ingewikkelds was of iets verdachts kon zijn. In zijn gemoed was niets donkers waarover hij prakkezeeren en mierelen moest, niets vals, al nam hij wel eens de schijn aan van iets meer dan hij was of zijn kon. Een zeer gemakkelijke mens om mee om te gaan, sociabel en gezellig. Hij hield van kameraadschap, en was onmiddellijk accoord met wat iemand krachtdadig beweerde. Als ze ondereen er op uit gingen, trokken ze overal voor elkaar partij, en waar ze waren, heersten leven en vrolijkheid. De loslippige, oudbollige Zichenaar, was sterk overtuigd van zijn voortreffelijkheid en verstand, en van de superioriteit van Zichem boven alle omliggende gemeenten. Zat hij te Okselaar of te Molenstede, te Averbode, of te Testelt in een herberg te pontificeren, dan beschouwde hij zichzelf als een stadsmens tegenover buitenlieden. Hij was de enige die sprak en over alles zijn zeg had, en al mocht hij het armst gekleed zijn, het was juist of hij de meneer was van het gezelschap. Al was hij eerlijk als goud, al zou hij geen mens opzettelijk bedrogen hebben, toch moest men precies geen kerken bouwen op zijn woord, dat hij gemakkelijk gaf zonder er een volstrekt bindend belang aan te hechten. Zijn vriendschapsbetuiging klonk gelijk een duurzame en ontroerende eed maar het duurde niet lang. Diepzinnigheid en kopbrekerij over levensproblemen moest men bij de Zichenaar allerminst gaan zoeken. Daar bestonden voor hem geen zwaarwichtige waaroms, hij aanvaardde alles zoals het kwam en liet het draaien zoals de wind het voerde. Hij was bovendien geen kniezer, geen kwezelaar, geen pilaarbijter, en hij kon goed verdragen dat de zon in het water scheen. Hij wilde zijn zin volgen tegenover allen en iedereen, pastoor zowel als burgemeester, omdat hij overtuigd was groot en oud genoeg te zijn om zelf te weten wat hij te doen had en te laten had. Een pastoor, die buiten de kerk zich wat al te ijverig met hem bemoeide, die in de gewoonten en de gebruiken, in het vermaak en de doening wat al te autoritair veranderingen wilde brengen, hield het er niet lang uit. Ze lieten hem met kerk en preekstoel staan fluiten, en om hun Pasen te houden gingen ze te Diest bij de Kruisheren biechten. Daar werd een nieuwe pastoor ingehaald, op weg door het dorp speelde de fanfare, en vlak voor de nieuwe pastoor begon meteen een groepje jongens en meisjes te dansen, weg en weer over de straten, zoals dat al zijn leven te Zichem het onschuldige gebruik was geweest. Mijnheer pastoor, die uit de Kempen kwam, keek zuur en hij zei tegen de koster streng : "Daar zal hier veel moeten veranderen". De koster snoot zijn neus en zei : "Ge kent de Zichenaars nog niet, mijnheer pastoor". Na zes maanden was de kerk bijna leeg en hij is er moeten uittrekken. Wie lang onder pastoor geweest was in een Kempische parochie, waar de geestelijke alles te zeggen had, moest niet als pastoor naar ons komen, want hij kniesde zich er dood. Maar een die ze doorzág en ze wist aan te pakken langs de rechte kant, zoals in mijn kinderjaren pastoor Munte, die deed er mee wat hij wilde, en dan waren ze voor kerk en priesters tot alle offers bereid.
In iedere echte Zichenaar stak een stukje geus, al was hij dan ook kerkmeester of kerkzanger. Dat was hij altijd geweest en dat zal hij altijd blijven. Plezantere mensen dan de Zichenaars woonden er langs de Demer niet. Ge zaagt het aan de kinderen en aan de grote mensen. Ze moeten kunnen zingen en dansen, springen en met de armen zwaaien. In het winterseizoen, rond Sinte Cecilia, werd er nu hier dan daar door een van de vele Zichemse maatschappij "geteerd", met passende hoeveelheden bier, met een rondtrek en met een schoon komediestuk. Het moest telkens een "plezant stuk" zijn. Voor dramatische dingen, voor tranen storten, daar voelden ze niets voor. Zichem was bovendien bekend om zijn mooie meisjes, uren in het rond. In hun kleren, in hun uiterlijk, in de manier van zich te draaien en te keren als ze over de straat stapten, hadden ze iets dat deed zeggen "Meiskes van Zichem" ! Het waren van de eerste tot de laatste onbedaarlijke lachebekken, opgewekt, nerveus, snebberig, plezant, rap ter tong en scherp van woord. Ze stonden op hun stuk en lieten zich niet gemakkelijk overbluffen. Met de kermissen vierden ze hoogtij en laat ze dan maar los. Dan mocht vader nog zo nors kijken en moeder nog zo dreigen. "Niet te laat zulle, en niet met jongens alleen". "Ja, ja moeder wees maar gerust, in uw tijd waren ze zo serieus, nietwaar ?" Ze moesten kunnen flodderen en hun goesting doen, kunnen poesteren en monkefrooien allemaal bijeen, maar toch ieder een beetje apart met zijn eigen lief, en dan waren ze van geen kleinigheidje vervaard, en daar is er nooit eentje geweest die kwaad was omdat ze in alle eer en deugd gekust werd. De boerejongens van de omtrek, waar minder lawaai was, stonden een beetje wantrouwig tegenover de heetbloedige Zichemse dochters, ze gingen er niet gemakkelijk op vrijage. Ze dachten dat ze licht van zeden en trots waren en niets mee aan te vangen voor werk en huishouden. Licht van zeden ? Ge moest maar eens afkomen. En als ge een krab over uw handen en een klets over uw smikkel kreeg, moest ge het maar weten. Achter die losse dartelheid verschool zich een gans ander gemoed, een werkzame liefdevolle huisvrouw, een moedertje dat een hoop kinderen wist groot te brengen. En wat het werken betreft, in huis en stal en naast de man : die het beter deden moest ge ver gaan zoeken. Neen, 't is dat er Spaans bloed, heet Spaans bloed van het zuiden, in de Zichenaars klopt en het vrouwvolk wordt dit nog het meest gewaar. Ik geloof wel honderd jaar lang hebben er te Zichem, zoals in de meeste Brabantse steden, Spaanse soldaten gelegen. Soldaten zijn overal dezelfden. Als er soldaten naar het kamp trokken en een nacht te Zichem bleven uitrusten, was er met het meisjesvolk niets aan te vangen. En het is aan te nemen dat in de oude tijd veel Alonso's en Miguels verliefd zijn geraakt op de mooie Zichemse maagden en ermee getrouwd zijn. En misschien waren er onder de Caballeros en Dons zulke schone jongens dat de meisjes van die tijd ze niet konden gerust laten en vanzelf in hun armen vlogen. Onze achter-over-grootmoeders waren ook niet allemáál zo'n erg "serieuze meiskens" peins ik. Allo nu ! En waarom ook ? En zo is het aan Estramadura en Kastilje wel toe te schrijven dat de meisjes bij ons schone volwassen vrouwen zijn van vijftien jaar af. En ge merkt dat verder ook aan hun licht ontroerbaar gemoed. Ze vliegen in vuur om een ijle niet en om een kleinigheid slaan ze over van een lach in een traan. Noch in het goede noch in het kwade kunnen ze zich bedwingen, als hun gemoed is geraakt. Dat Spaanse type komt ge nog altijd tegen in de straten van het dorp. Ze heten Corens of Vos en hun moeder de Onate of Arizona of de Pottifera, werkende mensen maar beziet me de donkere ogen, het zwarte kroezelhaar, het fijne en scherpe profiel en om de mond van de meisjes die sensueel lokkende monkel. Dat is het Hageland niet, dat is Spanje. Daarvan kwam ook bij de Zichenaar zijn zin voor uiterlijk vertoon, drukte en kleur. Hij moest God kunnen loven en danken op zijn manier. Als de processie, na haar gang door het dorp, weer in de kerk kwam en de laatste zegening daar gegeven was, trok de fanfare terug naar de markt onder het spelen van een luchtige mars en al de maagdekens die vijf minuten tevoren als Aartsengelen of Serafijnen als Veronica of Maria Magdalena als Treurende Vrouwen of Bedrukte Moeders, met naar omhoog of naar omlaag geslagen blikken in de processie stapten, dansten dan in rijen met patertjes en martelaartjes, elkaar bij de hand houdend, voor de muzikanten op, in witte engelenkleedjes en wuivende maagdensluiers en de vaders keken met gelukkige blikken hun kinderen aan. Hun zieltje was zuiver en hun geest was blijde in de Heer. En van dit Spaanse bloed kwam ook de Zichemse trots, waarmede hij zijn armoede droeg. Want arm was hij, en toch trots. Zeker, vaak een ijdele trots, waar niets achter stak. Maar het was het enige wat hij had over gehouden van zijn voorgeslacht, van zijn oude Brabantse burgers-adeldom, van "de versterkte stede Zichem" die haar grootse en tragische uren heeft gekend. En het had hem in ieder geval iets gegeven dat hem tot een zedelijk hoger mens maakte, met zijn begrip van eer, plicht en hulpvaardigheid. Zo was Zichem in mijn kinderjaren. En mag er uiterlijk veel veranderd zijn ten goede of ten kwade, dan is er - goddank - welstand gekomen voor vele, dan dansen - eilaas - de processiemaagdekens niet meer voor de muzikanten, en heeft het leven er misschien meer inhoud gekregen en wijsheid. Toch, in de grond, is de ziel van Zichem gebleven wat zij was en zijn de Zichenaars van thans wat hun vaders waren. Het gezicht van een dorp kan veranderen, het kan verouderen of verjongen, schoner of lelijker worden, het hart blijft langer gaaf en zichzelf gelijk. Averbode, het oude Norbetijnerklooster en daar omheen het gehucht, een uurtje van Zichem. Tussen de twee, weiland en bos, en tegen de lange Steenweg, die langs ons huis "de dijk" heette, stonden toen slechts een paar woningen. Het grote dorp aan de ene zijde, altijd Brabants geweest, en het kloostergehucht vanaf de Middeleeuwen Limburgse grond. Ze leefden, die van het dorp en die van het gehucht, niet in onmin maar vreemd voor elkaar. Die van Averbode "die van de hei" zag men alleen in het dorp als zij er volstrekt zijn moesten voor aangiften van geboorte of sterfte, voor trouwen of kwestie van soldaat worden. Veel Zichenaars kwamen niet eens om de vijf jaar op het gehucht. Wat moesten zij daar ook gaan doen ? Nooit hebben ze in iets met mekaar gemeenschap gehad. Averbode ! Hoort ge de schone zware val van die naam ? Daar woonde een ander volk. De grond van de Kempen begon daar, en ook de Kempische mens. Maar ge moest hem niet vergelijken met de Kempenaar van verder in Limburg of Antwerpen, hij leefde er te ver van af, hij was grensbewoner, tegen de rand van het open Demerland. De huizen stonden er allen langs één kant van de Steenweg, naar Testelt toe. Aan de andere zijde van de baan was het bos. Gele zand en dennebos waar wel hier en daar, verder de streek in, rond ieder boerderijtje wat labeurgrond lag, waarop het schrale koren en de dunne beten lieten zien hoe mager dit grijze zand was. Nóg armer dan te Zichem was het daar. Een stil volk, met diepte, en met de weerslag van oude tradities in zijn bloed. De Averbodenaar, zwaar gebouwd, had iets afgetrokkens in zijn opzicht en iets boers in zijn bewegingen, hij had niets van de losse en soepele Zichenaar die hem overblufte met zijn lachen en zijn woorden, en die een beetje uit de hoogte op hem neerzag. Zijn gang was rustiger, zijn geest werkte langzamer en zekerder, en zijn bloed klopte trager en gelijkmatiger. Een vinnige Averbodenaar was een zeldzaamheid. Een onverwachte daad, een onoverwogen woord ontsnapte hem nooit. Er werd te Averbode nooit een moord gepleegd, en zelden was het ergens ruzie. Hij deed nooit iets wat iemand verraste, was nooit gejaagd, liet zich nooit meeslepen, en als hij over de straat stapte was het precies of hij vooraf over iedere stap had nagedacht. Hij trok drie keer aan zijn pijp voor hij wilde toegeven dat het inderdaad vandaag schoon weer was. En toch had hij een scherp vernuft, met een tikje sluwheid, begreep de omvang van iets, maar zei het niet. Zoals bij de olijke Zichenaar alles naar buiten sloeg, zo was bij hem alles naar binnen gekeerd, zijn gedachten en zijn blikken. Als hij éénmaal zijn oordeel op iets had vastgezet, hield hij zich daaraan met stugge koppigheid, met al zijn tanden, gelijk een hond aan een lap. Zijn ja was ja, zijn nee was nee, ge kondt op hem steunen. Door en door vroom. Bij de vrouwen vele kwezels, gestileerd op en aangeleid door "Uffr. Anneke", een hoge, deftige personaliteit, een suikerzoete oude kwene, die een kaarsje aanstak voor het beeld van Onze Lieve Vrouw opdat deze de soep niet zou laten overkoken en die een mondje had als een potje honing. Te Zichem was geen een kwezel. In de grond van zijn hart was de Averbodenaar een fanatieker. Witte lemen huisjes, dennespelden, turf, zwart brood. En toch tevreden, met een stille aanvaarding, niet van de armoede, maar van het leven dat die meebracht. Die armoede maakte niet de indruk van neerdrukkend te zijn, van ellende, het was gewoon. Ze droegen ze veel lichter dan de Zichenaars. Ze waren er in hun uiterlijk minder verlegen om, daar ze van andere aard en levensopvatting waren. Enerzijds waren het Kempenaars, verduldigaards, met kalm bloed. Ze leefden in en om de dennebossen. En de stilte, de plechtigheid van het woud drukte zijn stempel op hun gemoed. Het maakte ze in zichzelf besloten. In de bossen voelt men zich altijd alleen, zelfs als men niet alleen is, en de ingeboren driestheid blijft er op de bodem van het hart liggen. En anderzijds was daar het klooster. Buiten de pastoor, die in de abdijkerk de parochiedienst waarnam, kwam er niemand van de Witheren in aanraking met de bewoners van het gehucht. De werklieden in kloostertuin en drukkerij waren zeer gering in getal. Maar toch was er een sterke geestelijke aanvoeling tussen het klooster en de mensen in het ronde, en het had evenals de stilte van de bossen, ook hun ziel gekentekend. Uit het intens godsdienstig leven dat daar bloeide, en waarvan zij de bestendige getuigen waren in de grootse, blanke kloosterkerk, met de diep aangrijpende religieuze gebruiken en handelingen, met de wijdigsvolle gezangen : uit dit alles vloeide in volle stromen over het volk vroomheid en geloof, jaar in jaar uit, van de kinderjaren af, zoals het had gedaan over alle voorgeslachten. Ze ergerden zich gemakkelijk over de lichte devotie van de plezante Zichenaar, die het aan zijn hart niet liet komen, die nooit geloofd had dat het paradijs verloren was, en het bijna natuurlijk zou gevonden hebben dat Onze Lieve Heer hem zijn mening kwam vragen over de Aardse en vooral Zichemse zaken. En die Zichenaar dacht zich dan nog ietwat beter dan de anderen. Het godsgeloof van de Averbodenaar zat dieper. De schaduw van de oude kloostermuren hing over zijn ziel. Zoals de wierrook die opstijgt voor het hoge kooraltaar en zich langzaam uitspreidt langs de witte gewelven om stilaan, door te dringen tot de verste uithoeken van de kerk, zó doortrok de gewijde atmosfeer van het klooster de schamele huizen en de harten die daar klopten. In hun geloof was een algehele onderworpenheid aan Gods wil, en vandaar aan de priester, die samenhing met hun dienende afhankelijkheid tegenover de abdij en de grafelijke grondbezitter. Tradities en gebruiken waren veel ouder te Averbode dan te Zichem. Hier kende men geen kerstblok meer, werden er geen paarden of koeien meer overlezen, werden er geen strooien "wijpkens" voor kapelletjes of onder bomen gelegd bij begrafenissen. Omringd door zijn dennebossen huiverde te Averbode nog iets van heidense geheimzinnigheid en angst. Geen Spaans of zuiders bloed hier : ze waren er zuiver gebleven van elke verbastering, in- of uitwendig, zoals ze sinds duizend jaar waren. Terwijl de kermis in al de omliggende dorpen voor de jeugd de tijd was van het los en zot plezier, in danstent en herberg, zou geen enkel meisje van Averbode met de plaatselijke kermis een voet in een danstent hebben gezet. Ook de jongens zag men er weinig. Die dansgelegenheden stonden overigens op de uiterste grens van het gehucht, naar Zichem toe, waar wij woonden. Ze zochten hun plezier heimelijk in de bossen, en er werd van de Averbodese wichten wel eens lasterlijk gefluisterd, met toespelingen op onzedelijk gedrag en ander verborgen kwaad. Zichem, het dorp, is zichzelf gebleven. In Averbode lagen oeroude krachten opgeborgen, die tot uiting zijn gekomen, en van de mystieke ziel van Averbode schiet niets meer over. Tenzij enige oude mensen, en die tellen niet meer mee. Wij woonden tussen de twee, op de Worp. Uit mijn jeugdherinneringen, is mij bijgebleven, dat als ik in aanraking kwam met de Zichemse kinderen of met de Averbodese, ik van hen woorden hoorde, die ik thuis nooit gehoord had. Bij beiden voelde ik mij min of meer een buitenstaander en dikwijls werd ik van een spel uitgesloten omdat ik noch van de een noch van de ander was. Ik heb als kind geleefd tussen het lachende opgewekte Zichem, en het peiselijke zwaarmoedige Averbode. Tot zover Ernest Claes. Anton van Duinkerken heeft eens gezegd dat de mengeling van humor en zwaarder getinte weemoed in het werk van Claes wel eens te wijten zou kunnen zijn aan het feit dat hij geboren werd op de grens van twee zo'n sterk uiteenlopende streken als Kempen en Hageland. Wij hopen met bovenstaande fragmenten bewezen te hebben dat dat waar is. Els de Groot Trees van Maanen Nicoline Rutten Annelies van de Ven. Ernest Claes leefde van 1885-1968. Hij werd geboren op 24 oktober 1885 in het huis dat hij in het vorige hoofdstuk zelf voor ons beschreven had. Zijn doopnamen waren Andreas Ernestus Josephus. Over zijn afstamming heeft hij op zijn eigen onnavolgbare wijze geschreven met aandacht voor de familie van vaders en moeders kant. Ik ben, schrijft hij, de zoon van Maarten Claes, en mijn moeder was de dochter van Tist den Hoed. Mijn vader heette Josef en niet Merten, maar iedereen noemde hem zo en wij waren niet anders gekend dan De zonen van Merten Claes. Die naam, vertelde vader, kwam van zijn grootvader, "de grote Merten Claes", die deelgenomen had aan de Boerenkrijg, tegen de Franse Sanskulotten, en daarna met enigen van de familie was uitgeweken naar het Rijnland. Daar was hij gestorven. De Claesen waren een hard en koppig ras, sedert eeuwen in de streek van Testelt en Averbode gevestigd, waar ze aan de leiding hadden gestaan van alles wat er gebeurde, in welvaart of ramp, innig verbonden met het klooster der Norbertijnen. Toen ze het oude leemen boerenhuis, waarin ons geslacht heeft geleefd, enkele jaren geleden afbraken, stond er op de haardbalk het jaartal 1619. Ze waren afkomstig van Rotselaar, "en", vertelde vader verder, "ze hebben alle-zeleven ondereen ruzie gemaakt, maar toch vast aan elkaar gehouden ook. Mijn grootvader langs moeders kant, Tist den Hoed, heette Hein-Jozef Lemmens. Hij zat er goed in, woonde in een grote hoeve met strooien daken en witte gevels, en hij was de fierste, onbuigzaamste boer van heel de streek. Hij bezocht zijn werkvolk in het Kraanrijk, op de Worp en langs den Horeblaas, te paard met een hoge hoed op, korte broek en zilveren gespen aan de kniebanden. Hij droeg altijd die hoge hoed, ook als hij zelf naast de kar naar het veld stapte, als hij daar werk deed en hij sprak uit de hoogte tegen iedereen. Een harde eenzelvige trotskop als Tist den Hoed heeft er sedertien in onze streek niet meer bestaan. Als vader zei : "Ons moeder is de dochter van Tist den Hoed", dan klonk dat bijna of hij gezegd zou hebben dat ze de dochter was van de notaris of van een kasteelheer. Na zijn dood hertrouwde grootmoeder met Jan-Jozef van Didden, "de Grune", en werd daarom niet anders genoemd dan "Betteke van de Grune". Op haar doodsprentje vernamen we dat ze Anna-Elisabeth Roden heette. Als kleuter ging Ernest naar de nonnenschool. Als zes-jarige jongen stapte hij over naar de jongensschool waar hij les kreeg van Meester Bakelants. Het was een echte vlegel, die veel kwajongensstreken uitgehaald heeft en het is een tijd geweest, waarin hij onnoemelijk veel straf kreeg. Men hoeft er De Witte slechts op na te lezen. Op 22 februari 1895, Ernest was toen tien jaar, kreeg hij een grote schok, de grootste die hij in zijn leven gehad heeft : zijn vader stierf aan longontsteking. Zijn moeder bleef alleen achter met negen kinderen. Zonder dat ze lezen of schrijven kon, hield ze de familie bij elkaar. Ze heeft een hele zorg moeten dragen om ze groot te krijgen. Vooral heeft ze grote zorg gehad toen Ernest bedreigd werd met blind- en doofheid. Door haar en mede door zijn vrienden is hij er doorheen gekomen. Hij heeft voor zijn moeder zijn hele leven veel bewondering gehad en heeft dat later ook weergegeven in een aantal van zijn novellen zoals bijvoorbeeld : "Aan mijn Moeder", "Van een schamel Moederke", "De Moeder en de drie soldaten" en vooral in "De Oude Moeder", dat één van de beste korte verhalen is uit de Nederlandse literatuur. De gevoelens tegenover zijn broers en zusters zijn echter nooit in Claes' autobiografisch werk naar voren gekomen. Misschien komt dat omdat er in zijn jeugd geen dag voorbij ging of hij had ruzie met één van zijn oudere broers. Dit heeft hij beschreven in : "De Oude Klok" waarin hij schrijft over de misères van een harde behandeling thuis. De behandelingen thuis waren er voor een groot deel de oorzaak van dat Claes nadien een verdediger en vriend geworden is van de zwakken, de kleinen, de onbegrepenen en de schooiers. Toen hij twaalf jaar oud was, ging hij studeren aan het college van Herentals. Hij verbleef daar in het kosthuis van Fien Jansens. Fien werd daarvoor door monseigneur Crets, de prelaat van de abdij van Averbode betaald, omdat die dacht dat Ernest wel in het klooster zou treden. Evenals in de Zichemse school bij Meester Bakelants waren de straffen in het college niet mis. Berucht was vooral het strafboekje voor de studenten die het aandurfden hun moedertaal te spreken. Op het college leerde Claes de klassieken waarderen en ook enige belangrijke auteurs uit de 19de eeuw. Na het college moest Ernest echter stoppen met zijn literaire ambities, omdat zijn moeder geen geld meer had om een studie te betalen. Hij werd gedwongen thuis op de boerderij te gaan werken en de tijd dat hij thuis was kreeg hij dikwijls verzoeken om te spreken op landdagen voor studenten, maar hij weigerde dat. In 1905 heeft Claes een jaar lang gewerkt in de redactiekamer van het klooster. In die tijd werd hij redacteur van een blad genaamd "De Bode" en daarna ook van het blad "Ons Leven". Toen kwam zijn wens naar voren schrijver te worden. Hij begon met gedichten en verhalen. Claes die graag germaanse filosofie wilde gaan studeren werd als soldaat ingedeeld bij het 10de linie-regiment Compagnie Universitaire. Dit was een compagnie waarbij men tijdens de twee dienstjaren aan de Universiteit te Leuven kon studeren. Over zijn studeren te Leuven en zijn verblijf in de Universitaire Compagnie publiceerde Claes een bijdrage in het januarinummer "Dietsche Warande en Belfort" in 1957, om het thema nadien verder uit te werken in "Ik was Student" en "Leuven, o dagen, schone dagen". In de Germaanse filologie was hij eigenlijk niet zo geïnteresseerd, maar hij vond dat hij het nodig had voor zijn eigen schrijverschap. Hij kwam tijdens zijn studiejaren flink in geldnood te zitten en kreeg zelfs schulden. Hij besloot er iets aan te doen en kwam op het idee boeken te gaan schrijven en ze te verkopen. "Naar het kasteel" het eerste verhaal van Claes dat gedrukt werd had hij als schooltaak geschreven. Het verscheen in 1905 in de eerste jaargang van "De Groene Linden" het tijdschrift van prof. dr. J. de Cock. In zijn vrije tijd ging hij werken als gevangenenbewaker voor het leger. Na de twee dienstjaren werd hij uit het leger ontslagen en dat betekende dat hij de Universiteit moest verlaten. Om weer aan geld te komen ging hij een jaar lang schrijven over zijn studietijd. Hij deed dit in een Antwerps blad, nl. in de "Gazet van Antwerpen". Toen kreeg hij het voorstel om op kosten van de gemeente Zichem zijn studie voort te zetten en wel aan de faculteit voor wijsbegeerte en letteren, afdeling Germaanse filologie. Het jaar daarvoor reeds was hij in dienst getreden van het Vlaamse secretariaat dat door de Katholieke Vlaamse Landsbond te Antwerpen werd opgericht. Zo kwam hij terecht in de strijd voor het afdwingen van de Vlaamse rechten en de vernederlandsing van de Gentse Universiteit. In 1910 promoveerde hij tot doctor. Hij was toen 25 jaar. Hij schreef een dissertatie over Potgieter. Nadien was hij werkzaam in de journalistiek en betrokken bij de leiding van het secretariaat van de Vlaamse Landsbond (1910-1913). Op 29 oktober 1912 trouwde Ernest Claes met de Noord-Nederlandse schrijfster Stephanie Vetter, hij had haar leren kennen tijdens een Maria-congres te Averbode in 1910. Stephanie was een paar maanden ouder dan Claes. Op 5 oktober 1913 werd hun zoon Erik (Kiki) geboren en in dezelfde maand werd Claes tot ambtenaar in de Kamer van Volksvertegenwoordigers benoemd, waaraan hij gedurende tientallen jaren als directeur van het "Beknopt Verslag" verbonden bleef. In 1914, tijdens de eerste wereldoorlog moest Claes naar het front bij Namen. Hij werd gewond en als krijgsgevangene kwam hij terecht in het kamp van Erfurt in Duitsland. Na drie maanden van angst en lijden, volgde zijn vrijstelling en kreeg hij meer tijd voor zijn literaire arbeid. Twee jaar later kwam de uitslag van de Belgische krijgsraad : "Claes is van verdere vervolging ontslagen". De aanklacht was geweest, dat hij samengewerkt had met de Duitsers en dat was iets wat Claes zich heel erg aantrok. Toen hij uit het kamp ontslagen was, bereikte hij over Zwitserland het onbezette deel van Frankrijk, waar hij eerst bij het Engelse leger dienst deed als tolk. Nadien verhuisde hij naar Le Havre en was er werkzaam in het bureau voor de vluchtelingen, tot België in 1918 werd bevrijd. In 1944, na de tweede wereldoorlog werd hij weer gevangen gezet. Ook deze keer bleek de aanklacht dat hij als Vlaming in Brussel met de Duitsers zou hebben samengewerkt, van iedere grond ontbloot. Intussen heeft Claes ook van dit verblijf in gevangenschap veel geleden. In 1955 werd hij 70 jaar en dat werd in heel Vlaanderen gevierd. In 1958 kreeg hij de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse provincies. Na veel successen werd hij in 1958 tot ereburger van Averbode uitgeroepen en wat later tot ereburger van Zichem. In 1968 stierf hij op 6 september. Dat was naar het noodlot wilde, de eerste dag waarop men in Zichem begon met de televisieopnamen van Wij heren van Zichem. Bij wijze van grote uitzondering werd hij op zijn uitdrukkelijk verzoek begraven op het kerkhof van de Nobertijnen in Averbode, die hem in staat hadden gesteld zijn studie te maken. Wij moeten Ernest Claes altijd in geheugen blijven houden als een blij en toch weemoedig Vlaams schrijver, die in al zijn eenvoud een miljoenenpubliek bereikte over de hele wereld. Hij beschreef bij voorkeur over land en volk van Kempen en Hageland : zijn dorp en omgeving. Bekend is hij vooral geworden door het beroemdste boek dat hij schreef, namelijk De Witte, dat geschreven werd in 1920. Het werd verfilmd in 1934 (en in 1979-'80) en wat vrijwel nooit gebeurt met een boek : het haalde ondanks een aanvankelijk slechte kritiek en een steeds gehandhaafde winkelprijs van hoog niveau een honderdste druk in 1964. Bij die gelegenheid werd het Witte monument onthuld, een uit verschillende taferelen bestaand beeldhouwwerk van de kunstenaar Albert Poels. Het staat in Zichem op de markt, om een zoon te gedenken die eigenlijk thuis hoorde op de Worp en die voor goed te rusten werd gelegd aan de andere kant : in Averbode. Joop van den Broek Hans van Gestel Jos Kuypers Floris-Jan Swinkels Peter Venrooy. Ernest Claes heeft 56 boeken geschreven waarvan wij de hieronder staande lijst hebben aangelegd. Zijn boeken zijn vanwege hun ongedwongen echtheid en stille weemoed altijd veel gelezen en niet alleen in Vlaanderen en Nederland. Dat blijkt wel uit de lijst van vertalingen die hieronder ook volgt. Er zullen maar weinig Vlaamse en Nederlandse auteurs zijn die hun werk vertaald hebben gezien in het Frans, Duits, Engels, Tsjechisch, Sloveens, Spaans, Hebreeuws, Russisch, Grieks, Zweeds, Turks, Hindoes, Deens, Portugees, Roemeens en Japans. Tot slot hebben wij een bibliografie van Ernes Claes gemaakt, dat wil zeggen een lijst van boeken over de schrijver en zijn werk. Voor wie zich nader in de schrijver wil verdiepen is het altijd prettig te weten waar men iets vinden kan. Boekenlijst Ernest Claes :
Werken en vertalingen :
Els de Groot Marijke Kemperman Marjan Munster Else Pésik Marijke Vlek. Bibliografie van werken over Ernest Claes :
H. ERNEST CLAES en WIJ HEREN VAN ZICHEM. De televisieserie Wij Heren van Zichem mocht niet De Witte heten omdat de rechten van die titel behoren aan de maatschappij die in 1934 de oorspronkelijke Vlaams gesproken film De Witte produceerde met Jefke Bruyninckx in de hoofdrol. Aan de titel Wij Heren van Zichem, die nu gekozen werd, is een interessante geschiedenis verbonden, die slechts weinig van de vele toeschouwers in Noord en Zuid bekend zal zijn. De geschiedenis hangt samen met twee bordjes die men vroeger kon aantreffen in het vroegere gemeentehuis van Zichem en die in gereproduceerde vorm vooraf zijn gegaan aan iedere televisieuitzending. Het verhaal wil dat de inwoners van Zichem, dat in de elfde eeuw stadsrechten kreeg, in vervolg daarop een verzoek richtte tot de Staten van Brabant om rechten op een jaarmarkt te krijgen. Zij deden dat door middel van navolgend kwatrijn :
Omdat de hoogdeftige Statenleden zich door die aanspreekvorm U lien, die alleen gebruikt werd voor de gewone man, terdege gekwetst moeten hebben gevoeld, kwam er als antwoord ook een vierregelig gedicht. Dat luidde :
De hoge dunk die de Zichenaars altijd van zichzelf gehad hebben en die Ernest Claes placht te wijten aan hun Spaanse bloed, blijkt dus niet van vandaag of gisteren. Fons Exelmans, vertolker van "De Witte" in de serie "Wij, Heren van Zichem" van de toenmalige BRT . Voor wie de geschiedenis van de televisieserie indertijd van meet af aan gevolgd heeft (de serie is sinds een paar jaar ook verkrijgbaar op DVD), is het een bekend feit dat een begin werd gemaakt met de opnamen op de dag dat Ernest Claes stierf. Dat was op 6 september 1968. Er zijn in Zichem mensen die Claes goed gekend hebben en die beweren dat, zo hij in leven was gebleven, de serie zeker niet geworden zou zijn, zoals ze nu is uitgezonden. Van de producer, de Vlaamse dichter Hubert van Herreweghen, vernamen wij dat er inderdaad wijzigingen zijn aangebracht. Zo is er in de televisieserie meer aandacht besteed aan de sociale toestanden dan Claes zelf heeft gedaan. Verder, zegt van Herreweghen, hebben wij Herman Coene I en II gekozen als kapstok om de andere verhalen en anecdotes aan op te hangen. Vooral eigenlijk omdat zich daarin een conflict afspeelt gedurende verscheidene generaties. In de andere novellen van Claes is het tijdsverloop korter. Bovendien is een felle tegenstelling van twee hoofdfiguren in een feuilleton steeds dankbaar. Wij hadden daarvoor de keuze tussen de tegenstelling Pastoor Munte en de liberale Jef de Smid, tussen Baron van Bercklaer en boer Boene of tussen Pastoor Munte en Boer Coene. Dat het accent misschien vooral op de laatste confrontatie is komen te liggen, is te wijten aan meer dan één factor, maar vooral aan de dominerende persoonlijkheid van bepaalde acteurs. Naast Het leven van Herman Coene werd ook gebruik gemaakt van Clementine, Studentenkosthuis bij Fien Jansens en stukken uit Jeugd, Ik was student, De Fanfare de Sint-Jansvrienden, Mijn dorpken, Voor de open poort, Sichemse Novellen, Onze Smid en Pastoor Campens Zaliger. Pastoor Campens is een fantasienaam van Claes voor Pastoor Munte, die eigenlijk Dominicus Minten heette. De rol in Wij Heren van Zichem werd op zo'n sublieme wijze gespeeld door de overleden, vroeger bij Antwerpen woonachtige acteur Luc Philips, dat mensen die Munte zelf, als kind, nog gekend hadden, zouden zweren dat het de pastoor zelf is die zij op de televisie zagen. Die pastoor Munte was overigens een man uit de streek. Hij werd op 4 augustus 1830 geboren te Kaggevinne. In 1877 werd hij pastoor in Zichem. In 1882 werd hij getroffen door een hartaanval. Toch bleef hij in zijn hondekar de zieken en armen bezoeken. Daarom dacht iedereen dat hij nooit meer zou vertrekken uit de Zichemse gemeenschap, waar mee hij zo hecht vergroeid was. Maar volkomen onverwachts nam hij in augustus 1897 ontslag en verhuisde naar Zelem waar hij in 1899 stierf. Een ander figuur, die ook helemaal naar het leven werd getekend, is Moeder Cent, die eigenlijk Rosalia Catharina van Inthout heette en met haar kloosternaam Hyacintha. In de wandeling werd zij ook wel de burgemeester van Zichem geheten vanwege haar bazig optreden. Het is echter niet waar dat zij altijd overhoop lag met pastoor Munte. Zij verstond namelijk de kunst om hem op tactisch-humoristische wijze naar haar hand te zetten. Interessant is intussen dat wie naar Zichem reist om het televisiehuis van pastoor Munte te zoeken, terecht komt in de modern ingerichte woning van de toenmalige burgemeester Henri Maes, een zeer beminnelijk man, die voor hij tot burgemeester werd gekozen, veertig jaar lang het ambt van gemeentebediende had waargenomen. Hij hield van sport, kende indertijd alle toenmalige bekende wielrenners persoonlijk, sloeg de grote trom in de fanfare en werd door de bevolking op handen gedragen. Verder dient er voor de goede orde ook nog opgemerkt te worden dat bepaalde plaatsen uit de televisieserie niet terug te vinden zijn, omdat ze in feite niet bestaan, maar alleen ter wille van bepaalde uitzendingen zijn geconstrueerd. De bomen voor de Eustachiuskerk bijvoorbeeld, zal men tevergeefs zoeken, omdat de televisieploeg die zelf plantte en na afloop weer meenam. Ook de begrafenis van Melanie, waarbij men de kerk als achtergrond wilde hebben, leidde tot groots opgezette landschapsverhuizingen. Op de plaats van het oude kerkhof werd namelijk een gat gegraven en daaromheen werd met behulp van plastic kruisen en zerken een heel kerkhof gebouwd. Alleen : wie naar de Donkelhoeve zoekt in Zichem, zoekt tevergeefs. De opnamen daarvan werden gemaakt op een boerehofstede in een naburig dorp. De reden ? Wel die graaft wat dieper dan men zo oppervlakkig zou denken. Het leven van Herman Coene is namelijk in zoverre een fictie, dat Herman Coene in feite Ernest Claes is. In de televisieserie zien we de eerste kus die in het prieeltje van brouwer Verbeeck aan Gabrielleke gegeven wordt, duidelijk als het moeilijk op drift gerakende vrijwerk van Herman Coene. Maar in het werk van Ernest Claes, met name in Voor de open poort, wordt diezelfde kus beschreven als het niet zo bijster vlottende amoureuze debuut van de schrijver zelf. Carel Swinkels
- Wat is er geworden van . . . . Fons Exelmans ? Van een nachtkastje uit grootmoeders tijd maakte hij een tv-tafel, aan de hoge schouw hangt een monumentale maar versleten spiegel, en door de kamerbrede binnendeur lijk je zo het café binnen te stappen waar begin vorige eeuw al bier van het vet werd getapt. Dat Fons Exelmans dit meer dan honderd jaar oude huis als woonst koos, heeft niks vandoen met eventuele heimwee naar de Witte. Lewie, de rakkerse misdienaar uit Wij, Heren van Zichem die in zijn blote kont in de Demer sprong, in intussen enkele jaren ouder (en een paar koppen groteren ondertussen grijzer geworden). Maar afgezien van zijn haardos die stilaan weer een witte schijn begint te krijgen, is er van die belhamel uit het dorp van Ernest Claes niet veel blijven hangen, zegt hij. Hij werd geboren in Leuven (kliniek), maar groeide op in het dorp van Ernest Claes. Op 8 september 1968, de dag dat de groote Vlaamsche schrijver naar zijn laatste rustplaats werd gedragen, begonnen de opnames van Wij, Heren van Zichem. Hoe hij aan de rol van Lewie is gekomen, weet Fons niet echt meer. "Er waren in die tijd in Zichem wel wedstrijden voor de Witte, maar daar heb ik nooit aan deelgenomen. het had veeleer met Michel Van Attenhove te maken, onderwijzer, aangesloten bij de harmonie ... . Regisseur Blafoort had hem onder de arm genomen om locaties te zoeken en om naar mensen uit te kijken. Hij was toen lector in de mis en ik misdienaar. In de sacristie heeft hij er eens over gesproken, nadien werd ik uitgenodigd voor een babbel, om iets voor te dragen ... ." De opnames - twee reeksen van tien en een derde van zes - duurden telkens een half jaar. De laatste twee tijdens de vakantie, de eerste tijdens het schooljaar. Fons Exelmans liep school aan het college van Diest. In het zesde studiejaar stond hij een vol trimester als ziek ingeschreven. Niet omdat hij ziek was, maar omdat hij als twaalfjarige nog leerplichtig was en niet mocht werken. Dat trimester werden zowat elke dag - zestig dagen in totaal - opnames gemaakt. Door de wet op kinderarbeid mocht hij niks verdienen. "Dat geld werd dan gestort op de rekening van pa, als onkosten. Ik geloof iets van een 500 frank per dag. Toen het jaar voorbij was, is pa verschrikkelijk verschoten. Voor de belastingen zat hij in een hogere schijf en moest hij veel meer bijbetalen. Veel spaarcenten heb ik daar dus niet aan overgehouden." Braderieën. De naweeën van Wij, Heren van Zichem hebben op Fons weinig indruk gemaakt. "Zichem ontpopte zich tot een toeristische trekpleister, werd bij momenten overrompeld door mensen die graag Lewie eens wilden zien. Het gebeurde dat ik na schooltijd een rondleiding moest geven, maar veel stelde het allemaal niet voor. Geen platenopnames, geen tv-optredens. Ik was zeker niet de Danny de Munk van de jaren zestig. Mijn ouders en vooral ook Michel Van Attenhove hebben mijn bekendheid nooit willen uitbuiten. Hun vrees dat ik als jongetje van twaalf onder de status van vedette zou bezwijken, dat ik een dikke nek zou krijgen, en hun reactie daarop heeft mij met twee voeten op de grond doen blijven." "Ik moest geregeld op recepties en modeshows verschijnen, me laten zien op een zesdaagse op rollen, op braderieën, VLaamse kermissen, in nieuwe winkels : dat natuurlijk wel. Als jongetje van twaalf moest ik in een zaak gaan zitten om handtekeningen uit te delen. Ik ga nu niet zeggen dat die belangstelling me geen deugd deed, maar het kon me ook vreselijk de keel uithangen. Ik wandelde aan zee eens met een paar kameraadjes over de dijk toen plotseling een vloedgolf van mensen kwam aanrollen. Ik was net het achtste wereldwonder. Allemaal wilden ze de wittekop de hand drukken. Toen is de rijkswacht moeten tussenkomen om me te ontzetten." "Waar ik vooral een hekel aan had, was dat mensen me wilden aanraken. Zo zat ik eens in een winkel, bij een opening. Het barstte daar uit zijn voegen van het volk. Iedereen deed moeite om maar zo kort mogelijk bij mij te zijn en me over mijn kop te wrijven. Het is heel zelden gebeurd, maar toen hield ik het niet meer uit : ik ben daar weggevlucht." Volgens moeder Exelmans had haar zoon het in de tv-wereld veel verder kunnen schoppen, "maar het manneke was te bescheiden, hield niet van al die tamtam" , zei ze aan de telefoon. De Witte van toen moet er om lachen. "Misschien heeft ze wel een beetje gelijk, ja. Weet je : film, theater, toneel : dat waren en zijn voor mij de prachtigste dingen. Ik hou van die wereld, maar om er echt mijn beroep van te maken ? (hoofdschuddend) Ik heb er wel eens over nagedacht om de acteurschool Herman Teirlinck te gaan doen. Maar de situatie toen was heel anders. Nu heb je verscheidene tv-zenders, de filmmarkt is veel groter. Op dat ogenblik was dat nog niet zo'n grote business. Het leek me, toen, zo onvoorspelbaar, zo onzeker." Luc Philips. Het belangrijkste dat de rol van de Witte hem heeft opgeleverd is, denkt hij : "Dat ik heel snel kind-af was en in de volwassen wereld ben getuind. Niemand geloofde daar in het fabeltje van de onbezonnen kindertijd. Luc Philips had dan wel een boontje voor me en hield me de hand boven het hoofd, maar ik werd zeker niet betutteld of overdreven beschermd. Ik was gewoon één van de groep, en dat gaf een aangenaam gevoel." "Het nadeel was dat ik nadien aanpassingsproblemen had op school. Na drie jaar kon ik er moeilijk aan wennen dat ik elke dag van 's morgens tot 's avonds op de banken moest zitten. Het viel me ook op dat niet veel leraars hun lessen aantrekkelijk maakten. Gelukkig was ik een goeie leerling, ben ik eigenlijk vlot door mijn schooltijd gewandeld. Maar voor sommige van mijn klasgenoten was iedere schooldag een kwelling. Ik denk dat ik pas vijftien was, toen ik besloot om pedagoog (licentiaat in de opvoedkunde, redactie) te worden, om aan die situatie iets te kunnen verhelpen." "Ik was dus zeker niet het plezierige wittekopke, de belhamel. Lewie zelf trouwens ook niet. Wat méér met de waarheid strookte, en wat Ernest Claes ook schreef, waren niet de guitenstreken van de Witte, maar vooral het verhaal van een manneke dat een hard leven had en dat door zijn rebel-zijn ervoor zorgde dat zijn leven leefbaar was. het wat tegendraadse, het misschien wat rebelse heeft wel altijd in mij gezeten sinds ik klein was. Niet iets in de zin van : we gaan hier de boel op stelten zetten. Wel : hier gebeurt iets onrechtvaardigs. Daar moeten we iets aan doen. Dat raakt mij enorm." "Vroeger ging ik altijd naar de rakettenbetoging, omdat je over zo'n zaak lawaai moet maken, wil je worden gehoord. De hele toestand rond kernwapens hangt me de keel uit. En ook dat de sociale verschillen in de maatschappij weer groter worden, ondanks de altijd maar zalvende woorden van de regering. De kloof tussen rijk en arm, of tussen de mensen die meer kansen hebben en minder, wordt groter. En daar maak ik mij zorgen om." Leerlingen. Fons Exelmans rolt een sigaret, lijkt de rust zelve. Is hij nochtans niet. "Ik ben voortdurend aan het denken. Een ander zou een boek schrijven om wat er allemaal door zijn kop gaat, vorm te geven. Ik vind een uitlaatklep in lesgeven en mijn leerlingen zijn mijn klankbord. De band met toen die ik wel zie, is dat ik graag voor een groep mensen sta. Optreden is iets wat mij wel ligt, en lesgeven is ook een vorm van optreden. Mijn leerlingen vormen nu mijn publiek en elke les voer ik een nieuwe show op. Een goeie leraar moet zijn boodschap goed kunnen verpakken. Er moet een mooie strik rond. Dat heb ik ook van de Witte overgehouden." Zijn grootste bekommernis gaat uit naar kinderen met leermoeilijkheden. "Ik heb nog altijd de ambitie een goed mens te zijn, om goeie te vormen die elk individu een kans willen geven, en niet alleen de slimste kinderen. Want daar kan ik niet tegen. Misschien heb ik dat ook wel van Lewie geleerd." In zijn vrije tijd geeft hij bijlessen aan kinderen die in school achterop zijn geraakt. En van onderwijzers verwacht hij dat ze oog hebben voor de gasten die uit de boot vallen. "Wat ik, daarom, nu doe, is mensen opleiden tot onderwijzer ; werken met afgestudeerden die willen bijscholen ; mensen die kinderen met leerproblemen willen helpen." Zijn doel, is "nog beter worden in mijn job, in elk geval aan mezelf blijven sleutelen en niet op mijn lauweren gaan rusten, omdat ik zogezegd gesetteld ben. Ik heb nog altijd de ambitie een goed mens te zijn, om goeie scholen te vormen die elk individu een kans willen geven. Daar probeer ik naartoe te werken. Misschien heb ik dat ook wel van Lewie geleerd." Fons Exelmans - als hobby bezig met opleiding van jachthonden en intussen op dat vlak een autoriteit - heeft drie kinderen. Vooral voor de kleinste (vier jaar) legt hij af en toe een videocassette op, met een aflevering van Wij, Heren van Zichem. "Wat dat kind dan ziet, is dat papa ooit ook zo klein is geweest als hij. 'Papa, wat gij allemaal deed ! Als ik dat moest riskeren, ik zou er nogal straf voor krijgen', zegt hij wel eens." Op dat vlak heeft zijn zoontje, zij het voorlopig nog, leermoeilijkheden en staat de pedagoog machteloos. Fons Exelmans : "Ik blijf het maar zeggen : da's televisie, da's gespeeld, niet echt. Voor het kind leg je daar niks mee uit. Hij kent het verschil niet tussen fictie en werkelijkheid. Voorlopig blijf ik voor hem die rakker, die deugniet die in zijn blote kont in de Demer sprong." Uit de Gazet van Antwerpen - Artikel : "De zomer van 2002" door Ghislain Truyers ; foto Karel Hemerijckx. I. De verfilming van De Witte. 1. De Witte met Jef Bruyninckx uit 1934.
De Witte was de eerste Vlaamse filmproductie uit 1934 in een regie van Jan Vanderheyden en het was meteen een schot in de roos. Weken na de première in Cinema Colosseum op de Meir te Antwerpen bleef het publiek toestromen. Het verhaal beschrijft de schelmenstreken van een wit-harige deugniet in de plattelandsgemeente Zichem en de verfilming gebeurde vanuit het oogpunt van het kind. Edith Kiel had aan het oorspronkelijke verhaal van Ernest Claes een liefdesverhaal toegevoegd, dit tegen de zin van de oorspronkelijke auteur van de roman. Een aanpassing waarmee de Kerk het dan weer moeilijk had was de geminimaliseerde rol van de dorpspastoor. De hoofdrol wordt vertolkt door Jef Bruyninckx. Hij werd monteur na nog enkele rollen als acteur. Nog later tekent hij als regisseur voor een vijftal komische films. Hij wilde meer serieuze onderwerpen verfilmen, maar zocht tenslotte teleurgesteld zijn heil bij de opkomende Vlaamse televisie in de hoedanigheid van monteur en regisseur. * Jan Vanderheyden. Jan Vanderheyden (Antwerpen, 10 oktober 1890 - aldaar, 27 maart 1961) speelde in de jaren 1920 tot 1960 een belangrijke rol in de Belgische (Vlaamse) filmgeschiedenis als verdeler van films, regisseur, scenarist en producer. Met zijn productiehuis "Jan Vanderheyden-Film p.v.b.a." lag hij aan de basis van de eerste regelmatige filmproductie in Vlaanderen. Naast enkele documentaires draaide hij toch vooral Vlaamse volksfilms of komedies. Jan Vanderheyden werkte veel samen met Edith Kiel en met bekende Antwerpse en Brusselse acteurs. Carrière. Jan Vanderheyden begon zijn carrière in de commerciële filmindustrie in 1916 bij Pathé. In 1922 is hij gedelegeerd-bestuurder van Soleil Levant films sie toen vooral Amerikaanse en Britse films verdeelde in België. Vanaf 1925 - de firma heet dan International Film Distributors - kocht hij ook Duitse films aan voor distributie op de Belgische markt. Daarmee ontstond de samenwerking met Edith Kiel. In 1934 richt hij zijn eigen productiehuis op Jan Vanderheyden - Film p.v.d.a.. Hiermee begint hij aan een reeks van (voornamelijk) volksfilms met de bekendste acteurs van toen, die zowal actief waren in het lichtere revue-genre als in het ernstigere theaterwerk. Voor de muziek deed hij vooral een beroep op componisten zoals Renaat Veremans, Rudolf Perak, Johan A. Zwijsen, en Gerald Horens. Vanderheyden was voorzitter van de Belgische Syndikale Kamer van de Kinematografie toen de oorlog begon. De hele filmsector werd toen geherstructureerd en onderworpen aan strikte controle van de Propaganda-Abteilung Belgien. Als enige officiële orgaan waaraan ook een productiegroep werd toegevoegd bleef de Filmgilde, waarvan Vanderheyden voorzitter werd. In 1948 werd hij daarom voor "economische collaboratie" veroordeeld tot 13 jaar gevangenis, maar hij kwam wel al vrij in 1951. Vanderheyden bleef vooral bekend omdat hij zeer snel (en commercieel) wist in te spelen op de komst van de geluidsfilm. Zijn eerste en meteen ook zijn bekendste en meest populaire film werd De Witte, uitgebracht in 1934 en met Jef Bruyninckx in de hoofdrol. Deze film wordt in het algemeen ook als de eerste Nederlandstalige langspeelfilm in België erkend, waarbij de klank volgens de nieuwste technieken rechtstreeks met een klankspoor op de pellicule kon worden opgenomen (De eerste Nederlandstalige klankfilm is Meisjes in Vrijheid van Fritz Kramp eveneens uit 1934, maar geen langspeelfilm). Vanaf 1939 filmt Vanderheyden in zijn eigen studio in de Pyckestraat in Antwerpen. Omwille van haar Duitse achtergrond, vertrekken Vanderheyden en Edith Kiel bij de bevrijding naar Berlijn, waar ze tot 1948 in Amerikaanse dienst werken. Bij hun terugkomst in België bleek zijn studio ontmanteld. Na zijn vrijlating richtte hij in 1952 met Edith Kiel de Antwerpse Filmonderneming AFO op. Zelf blijft hij nu meer op de achtergrond als producent voor de films van Kiel, die in de jaren 1950 de reeks van volksfilms en komedies verderzet tot aan de dood van Vanderheyden in 1961. Belangrijkste films. Jan Vanderheyden wordt vermeld als regisseur van volgende films :
* Edith Kiel. Edith Kiel (Berlijn, 30 juni 1904 - september 1993) speelde drie decennia lang een belangrijke rol in de Vlaamse filmgeschiedenis als scenariste, regisseur, editor en producent voor talrijke Vlaamse komedies en volksfilms. Ze werkte vooral samen met haar echtgenoot Jan Vanderheyden en met Jef Bruyninckx. Na haar Vlaamse filmperiode, schrijft ze nog scenario's voor de Duitse televisie. Loopbaan. Kiel werkte in Berlijn voor de Duitse filmproducent Universum Film AG (UFA), wanneer ze Jan Vanderheyden leert kennen. Ze komt mee naar België, en schrijft haar eerste scenario voor Vanderheydens film De Witte in 1934. Ook in latere films zou ze een groot aandeel hebben in de scenario's, montage maar ook in de regie van de filmreeks van Vanderheyden. Na de bevrijding werkt ze een aantal jaren in Berlijn in Amerikaanse dienst. Van zodra de situatie het toeliet, richt ze in 1952 met Vanderheyden de Antwerpse Filmonderneming (AFO) op. De reeks van volksfilms die ze daarna draaide, kreeg wel vaak kritiek in de pers, maar meestal vielen de films in de smaak bij het publiek en raakte de productie wel uit de kosten. Overigens maakte Kiel de keuze voor het haalbare met haar beperkte budgetten. De omstandigheden van crisis, wereldoorlog en wederopbouw maakte ook dat er in de jaren dertig tot vijftig wel een behoefte was aan luchtige, ontspannende komediefilms. Kiel bleef ook een beroep doen op bekende Vlaamse acteurs, die vaak hun eerste filmervaring opdeden in een van haar films. Voor de muziek ging ze vooral naar Jos Van der Smissen, Rudolf Perak en Jeff Derwey. Vanaf 1954 filmt ze in haar eigen studio in de Herentalsebaan in Deurne. Door de opkomst van de televisie verdwenen meer en meer filmzalen, en kwamen steeds minder inkomsten terecht bij de producent. Ook vulde de televisie, o.m. met reeksen zoals Schipper naast Mathilde meer en meer de behoefte aan herkenbare, Vlaamse en volkse komedies in. Wanneer dan in 1961 ook Jan Vanderheyden overleed, stopt Kiel met de productie van dit genre volksfilms. Films. Edith Kiel regisseerde volgende films :
* Jef Bruyninckx. Jef Bruyninckx (Duffel 13 januari 1919 - Antwerpen 15 januari 1995) was een belangrijk en populair Vlaams acteur en film-en televisieregisseur. Hij stond mee aan de wieg zowel van de Vlaamse filmproductie als van de Vlaamse televisie, waarin hij ook later een belangrijke rol is blijven spelen. Bruyninckx doceerde ook montage aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent. Acteur. Na optredens in amateurgezelschappen in Duffel en Lier, verwierf Bruyninckx aanvankelijk vooral bekendheid door zijn hoofdrol als De Witte van Zichem in de gelijknamige Vlaamse succesfilm van Jan Vanderheyden (1934). De meeste mensen herinneren hem zich sindsdien als "Jefke" Bruyninckx. In de daaropvolgende reeks volksfilms van Vanderheyden speelde hij ook telkens een van de hoofdrollen. Hij trad ook op als gastacteur in de Koninklijke Nederlandse Schouwburg en in de Empire-Schouwburg, beide in Antwerpen. Ook op TV speelde hij mee in diverse jeugd- en ontspanningsprogramma's. Als filmacteur trad hij in 1986 nog op in de film De paniekzaaiers rond het duo Gaston en Leo van Patrick Le Bon. Filmregisseur. Vanaf 1938 was hij ook opnameleider, regie- en montage-assistent bij Jan Vanderheyden. Sinds de jaren veertig deed hij ook regie-assistentie en montage bij andere regisseurs, o.m. bij Edith Kiel en Emile-Georges De Meyst. In de jaren vijftig werkt hij met Joris Diels en later nog met Raoul Servais. In de jaren vijftig en zestig regisseerde Jef Bruyninckx zelf enkele documentaires, korte speelfilms en komedies met de acteurs Charles Janssens en Co Flower. Nadat het Ministerie van Economische Zaken in 1952 voor het eerst enige vorm van subsidiëring voorzag, richtte men de productiegroep Neptunus Film op, die Bruyninckx zou toelaten een aantal films te draaien. Na een studiereis in 1954 naar Hollywood met Emile-Georges De Meyst en Charles Dekeukeleire, begint Bruyninckx aan een reeks van vijf films, waarmee hij toch op een hoger niveau mikte dan de films van Edith Kiel. Voor de muziek deed hij hiervoor een beroep op Hans Flower. Voor zijn eerste film als regisseur De klucht van de brave moordenaar, gebaseerd op een toneelstuk van Jos Janssen, schreef hij ook zelf met Joz Van Liempt het scenario. Niettemin werd het financieel steeds moeilijker om uit de kosten te komen. Na de producties van Vanderheyden en Kiel wordt de productieperiode van dit genre volksfilms met Jef Bruyninckx dan ook einde jaren vijftig afgesloten. TV-regisseur. In 1954 begint Bruyninckx, aanvankelijk op free-lance basis, te werken bij de pas in 1953 opgerichte Vlaamse televisie (toen nog N.I.R.). Hier zou hij het grootste deel van zijn carrière verder werken als monteur en regisseur o.m. van talrijke ontspanningsprogramma's (vanaf 1961 tot 1984 met een aarcontract). Hij was ook regelmatig gastregisseur in Nederland. Enkele films. Jef Bruyninckx was regisseur van o.m. de volgende films :
Enkele korte speelfillms :
Enkele documentaires :
Bron http://nl.wikipedia.org/ - De vrije encyclopedie. 2. De Witte van Sichem van Robbe De Hert (1980).
Na de populaire verfilming van Jan Vanderheyden en Edith Kiel uit 1934, komt de klassieker van Ernest Claes terecht bij Robbe De Hert, boegbeeld van het linkse filmerscollectief Fugitive Cinema. Zijn Witte van Sichem wordt een schrijnend portret van de armoedige levensomstandigheden in het landelijke Vlaanderen van 1900. Lewie Verheyden krijgt 'meer slaag dan eten', en wanneer er geen school is dan is er het labeur op het land bij de tirannieke boer Coene. Uit onvrede met de realiteit haalt de witte kwajongenstreken uit die hem evenwel steevast een pak slaag opleveren. In literatuur en verbeelding vindt hij een kortstondige vluchtroute uit de harde realiteit. Even maar, want dan eisen het grauwe heden en de uitzichtloze toekomst opnieuw hun rechten. In 1980 komt De Witte van Sichem in de bioscoop. Dat jaar wordt door Mark Holthof en Marc Ruyters, twee jonge filmcritici van het blad De Andere Sinema, een "wonderjaar van de Vlaamse film" genoemd. Ze schrijven er zelfs een boekje over. Na een moeizame periode aan het einde van de jaren zeventig met tal van spanningen tussen filmmakers en filmbeleid, worden er plots op een jaar tijd vier Vlaamse films uitgebracht. Het zijn bovendien niet zomaar vier films : drie van de vier zijn van cineasten rond het bevriende productieplatform Fugitive Cinema. Hellegat van Patrick Lebon en De proefkonijnen van Guido Henderickx passen perfect in de filosofie van het sociaal geëngageerde filmerscollectief. Op het eerste gezicht lijkt dat veel minder het geval voor de vierde film : De Witte van Sichem, gemaakt dan nog wel door het boegbeeld en de oprichter van Fugitive Cinema zelve, Robbe De Hert. De Witte van Sichem is een nieuwe verfilming van het populaire boek van Ernest Claes uit 1920. In 1934 was er al een verfilming geweest (lees hierboven) van de hand van Jan Vanderheyden en Edith Kiel, die een enorm succes kende en bleef kennen. In 1969, een jaar na het overlijden van Claes, loopt op de toenmailge BRT de eveneens succesvolle televisiereeks Wij heren van Zichem van Maurits Balfoort (wat je ook hierboven kan lezen), gebaseerd op figuren uit het werk van Claes. En toch blijkt het niet evident om een regisseur te vinden voor een nieuwe verfilming van het boek : Bert Haanstra, André Delvaux, Paul Collet en Pierre Drouot, Harry Kümel en Nicolai van der Heyde bedanken voor het aanbod. Eind 1976 brengt producent André Thomas het project ter sprake bij Robbe De Hert, die zichzelf meteen kandidaat stelt. Heel wat sympathisanten van Fugitive Cinema zetten vreemde ogen. Het eerste deel van De Witte van Sichem laat zien hoe weinig evident die keuze was van De Hert voor De Witte inderdaad was : Robbe De Hert is een van de iconen van extreem links Vlaanderen. De Witte daarentegen is een klassieke Vlaamse streekroman. De Vlaams nationalistische auteur ervan heeft bovendien een ambigu oorlogsverleden, precies zoals Jan Vanderheyden, de maker van de eerste verfilming. De films waarmee Robbe De Hert bekendheid verwierf, hebben geen enkel raakpunt met de wereld van Ernest Claes. Fragmenten uit de belangrijkste Fugitive Films maken dat duidelijk : S.O.S. Fonske, De bom, en vooral de twee langspeelfilms Camera Sutra en Le Filet Américain. Allemaal films die een fraai panorama bieden van progressief Vlaanderen van de jaren zestig-zeventig. Dat er tussen de rebelse underdogfiguur van Claes en cineast Robbe De Hert herkenningspunten zijn, is evident. Maar met de Fugitive-beelden vers op het netvlies weten we dat de De Witte meer nodig zal hebben dan plastische chirurgie. De Hert geeft de hele context een nieuwe invulling. Hij plaatst De Witte in een links, sociaal geëngageerd discours. Ook de nieuwe verfilming van De Witte zal aanslaan bij het publiek en precies dat nieuwe, veel bredere publiek markeert een breuklijn in de carrière van De Hert. Voortaan kiest hij resoluut voor publieksfilms, met weliswaar sociaal geëngageerde inslag, maar de tijd van de flamboyante sixtiesagitprop en de gestencilde pamfletten is voorbij. * De Witte van Sichem en de pers. Vlaanderen Andere Sinema 1980, 18, 39-40 " 'It's a good movie because it works' ... Een der opvallende dingen aan deze film is zijn dramatische kracht, ondanks de afwezigheid van een verhaal, of anders, het verhaal is hier de figuur van de Witte zelf ... De evolutie van het kinderlijk niet begrijpen naar het bewust afwijzen van een wereld, geeft de film in de eerste plaats een innerlijke spankracht ... " Michel Apers De Morgen 27/03/1980 " 'De Witte van Sichem' is een belangrijke, Vlaamse speelfilm geworden : de fotografie is - naar ondertussen reeds verguisde traditie - erg verzorgd ; geen extreem estheticisme evenwel (...) maar onvermijdelijke schatplichtigheid aan het Vlaamse landschap, met bestudeerde knipoogjes naar Angelus-schilder Millet en Blechtrommel-cineast Volker Schlöndorff. Uitstekende spelregie met een prachtige Witte-vertolking, waarbij uiteraard niet alle rollen even zorgvuldig uitgewerkt konden worden. Erg veel aandacht voor een niet puur-folkloristische, maar toch authentieke tijdsreconstructie. Een rijk aan draagkrachtig scenario, voorzien van ritme en voldoende prettige grapjes." Jan Temmerman De Nieuwe 4/04/1980, 16 " ... ernstige regie die in al zijn facetten van knap vakwerk getuigt. Voor het eerst kunnen wij meemaken dat geen enkele zin in de film uit de toon valt. De interpretaties zijn dan ook perfect terwijl de acteursregie tot en met de minste figurant beheerst zodat er nergens een valse noot klinkt. De fotografie van Walter Van den Ende en Theo van de Sande is bijzonder functioneel ... Het is een aangrijpende film gemaakt door iemand die zich volledig heeft kunnen inleven in de psyche van de Sichemse bengel ... " Ivo Nelissen De Rode Vaan 27/03/1980 "Telkens de Witte echt begint aan te slaan, op het gemoed begint te werken, komen er scènes die deze indruk weer verstoren ... " L.D.P. De Standaard 28/03/1980 "Er is niet één sequentie die uit de toon valt en de dialogen behoren tot de beste en de vlotste die ooit voor de Vlaamse film zijn geschreven ... Iedereen die de 'De Witte van Sichem' meer dan eens zag, beweert dat hij is als goede wijn. Na iedere visie verbetert hij." R.A.F. Gazet van Antwerpen 28/03/1980 " 'De Witte' van Robbe De Hert is een meevaller en als dit werkelijk de film van de laatste kans was voor Robbe, dan heeft hij die kans schitterend verdedigd ... Het is één van de beste films, ooit hier gemaakt. Het is in het ensemble van de Belgische productie één van die zeldzame films, waarbij het werkelijk 'klikt', d.w.z. waarbij een echt contact tot stand komt tussen realisator en publiek." Het Belang van Limburg 29/03/1980 "De film is fotografisch zeer goed in beeld gezet : zeer goede sfeerfotografie met typen die inderdaad zo uit die tijd zijn gestapt ... De inhoud van de film echter zal meer discussies stofferen ..." Fernand Peters Humo 3/03/1980 "De film is een succes op allerlei vlakken : een verzorgde fotografie, dialogen die goed in de mond liggen, een goeie montage - ook van de klankband - , een behoorlijke acteursregie en welgekozen camerastandpunten maken van 'De Witte van Sichem' een uitzonderlijk vlotte vertelling die in Eric Clerckx een voortreffelijke hoofdvertolker heeft gevonden. De film is een goed compromis tussen wat een risicoloze productie kon zijn en wat een persoonlijke visie op een alomgekend verhaal kon worden. Met 'De Witte van Sichem' heeft Robbe De Hert carte blanche verdiend om zeer vlug een volgende film te kunnen maken." Willem Dauw Knack 2/04/1980, 70 "Enkele sullige gastoptredens buiten beschouwing gelaten, valt de film op door de karaktervolle en zeer geloofwaardige acteurstypes in elke bijrol. Een film als deze staat of valt natuurlijk met de centrale vertolking. In de kleine Eric Clerckx vond Robbe De Hert het perfecte medium om zijn boodschap te dragen en een geboren acteur die de twee facetten van de Witte (...) naadloos in elkaar doet overlopen." Patrick Duynslaegher Links 5/04/1980 "(Robbe De Hert is blijven schipperen) zodat 'De Witte' noch een heimatfiguur is gebleven, noch iets anders is geworden. En de film compleet ten onder gaat bij gebrek aan visie, verzuipt in de ambivalentie ten gevolge van de weigering te kiezen tussen rood en zwart. Bij zoverre dat er van eigenlijke film nauwelijks sprake is. Het is een samenraapsel geworden van overbekende halfzachte anekdotes, afgewisseld met plaatjes, deels amateuristisch, deels 'schoon' gefilmd. Zonder enige samenhang." P. Bottelberghs Mediafilm 1980, 78, 41 "Maar als De Hert dan zo sociaal wilde zijn, waarom dan toch weer verfraaien, verproperen ? ... En het grootste gebrek is een rommelige bouw ... De film is ook behoorlijk zwart / wit van tegenstellingen en doet me persoonlijk ronduit niks." J. Botermans Franstalig Belgische pers La Libre Belgique 27/03/1980 "Au total, un film chaleureux et divertissant, sinon bien original, qui a tout pour plaire à un large public et pas seulement, néerlandophone. Nous ne lui reprocherons qu'une entrée en matière un peu monotone dans son réalisme superficiel, quasi documentaire." Théodore Louis L'echo de la bourse 3/04/1980 "Un film à la fois d'une sagesse exemplaire et d'un esprit qui ne l'est pas moins, puisqu'il souffle avec la plus libre pertinence ou il veut. Toutes les scènes classiques à faire y sont faites - et joliment faites ..." Maggy Thono Le Soir 31/03/1980 " 'De Witte', sans être un chef d'oeuvre, est un film dont le cinéma Belge n'a pas à rougir et qui met particulièrement en valeur le don de présence de comédiens flamands qu'on voit souvent au théâtre ou à la BRT." Luc Honorez Pourqoui Pas ? 27/03/1980 "Ce que le folklore y perd, le cinéma y gagne ..." Pierre Thonon Nederland De Volkskrant 17/10/1980 "Een mooi gefotografeerd, uitstekend gespeeld, goed verteld verhaal van een jongetje uit 1901 en een dorp waar de pastoor en de rijke boer de macht hebben, de arbeiders rechteloos zijn en nauwelijks in verzet komen, op die ene guitebol na, die de knikker van een klasgenootje een schop geeft, boeken van Hendrik Conscience leest, zijn soep niet lust en vooral : altijd een peer voor z'n bakkes krijgt, dan wel de schuld voor alles wat mis gaat." Peter van Bueren Jaarboek Film 1981 "Verbazend is vooral het feit dat troskist De Hert, maker van rebelse films als 'Le filet américain' en 'Camera Sutra' zich encanailleerde met Vlaamse schelmenstreken, mooie plaatjes en een superbudget." NRC-Handelsblad 17/10/1980 " 'De Witte van Sichem' is een fraai gefotografeerde (Theo van de Sande en Walther Van den Ende)en bekwaam gemaakte verfilming van een streekroman, waarvan de inhoud me net zo siberisch laat als de Vlimmens, de Fanfares, de verzuipende Dokters, de Herdershonden, de Bartjes en de Merijntjes Gijzens, waaraan al menig talent verspild werd. De meerwaarde voor het Vlaamse volk kan men respecteren en billijken, maar de troika's Mira-Rademakers-Streuvels en Pallieter-Verhavert-Timmermans boden de geïnteresseerde buitenstaander toch net iets meer." H.B. Skoop 1980, 5, 42 " 'De Witte is een fenomenaal succes, het is ook een schitterend gemaakte film, één van de mooiste uit het Nederlandse taalgebied ... Een heel beheerst gemaakte film, met toch die open hartelijkheid die het leuk maakt, prachtig van aankleding en zo goed voor de camera gebracht dat je bij vlagen vergeet dat je naar een film zit te kijken en door het verhaal er achter wordt geboeid." Wim Verstappen Internationaal Cahiers du Cinéma 1981, 328, 64 "... on sent guère le cinéaste mobilisé par son personage. D'ou cette étrange indifférence, aux confins de l'ennui avec laquelle ce film se regarde. La seule chose à créditer, c'est le soin que porte Robbe De Hert à la composition de tableaux historico-politiques de la campagne belge en 1900. Tout y est, en plan d'ensemble, mais c'est ce dont on a le moins besoin ... On en veut beaucoup au réalisateur d'avoir abondonné ainsi son personage et de n'avoir rien vu en lui capable de retenir son attention. Paradoxalement, cet enfant est orphelin de son metteur en scène ..." C.T. Le monde 30/08/1981 "Ce petit personnage peut plaire à tous les publics. Il ne faut pourtant pas voir seulement dans cette chronique champêtre d'un autre âge les jeux d'un galopin qui, même lorsqu'il agit avec une certaine méchanceté, n'en rest pas moins sympatique. Robbe De Hert a soigneusement reconstitué son paysage social ... Cineaste d'origine britannique, Robbe De Hert, se montre un auteur fort intéressant du cinéma belge d'expression flamande." Jacques Siclier Nouvel Observateur 29/08/1981 "S'inspirant d'un classique de la littérature flamande, Robbe De Hert a tourné un film joli, sacrifiant le dramatique au pittoresque et collant bout à bout des séries de vignettes soigneusement coloriées. Positif 1981, 248, 73 "Encombré de citations picturales ou cinéphiliques, son film transpire l'application et le respect ... La progression dramaturgique n'apparaît pas : rien n'évolue, ni les personnages, ni la structure sociale, ni la condition enfantine ... La seule note d'authenticité provient du jeu vraiment émouvant d'Eric Clerckx. Lui seul témoigne en faveur du film." F.A. Variety 25/06/1980 "Item is well paced, although some scenes just fade away among others as when Clerckx tries to trip his neighbour in church, or when he duels with the priest. But these minor faults, caused by the lack of experience, don't spoil the rest of this outstanding pic ... Besides good performances from Clerckx and the supporting roles, there's excellent production design by Philippe Graff and André Fonteyne. Film has a handsome period look." Dave Bron http://www.ledoux.be/nl/. * Robbe De Hert. De kleurrijke filmmaker Robbe De Hert werd geboren tijdens de oorlogsjaren in 1942 in Farnborough (GB). Van kindsbeen af wist hij dat hij films zou maken. Na wat kortfilms in de jaren '60 richtte hij met een handvol gelijkgestemden "Fugitive Cinema" op. Hij staat internationaal bekend voor zijn immense filmkennis, vooral op het vlak van de Nederlandstalige prent. Robbe De Hert is een filmmaker in hart en ziel. Wereldwijd heeft hij zowat de bijnaam gekregen van "enfant terrible van de Vlaamse film". Dat komt vooral door zijn bewogenheid en de manier waarop hij het vaak opneemt voor collega's of deelneemt aan belangeloze acties. Zijn films zijn ook in grote mate sociaal geëngageerd. Sinds zijn prille jeugdjaren wist De Hert dat hij van de film zijn beroep zou maken. Maar zijn ouders verplichtten hem naar de vakschool te gaan. Na zijn schoolperiode en talloze jobs kon eindelijk het echte werk beginnen. Hij richtte "Fugitive Cinema" op om te kunnen optornen tegen de harde wereld die filmmaken is. Gedurende 25 jaar heeft het inmiddels verdwenen filmerscollectief de weg gevolgd van de Franse Nouvelle Vague, de Italiaanse stromingen (Passolini, Antonioni), Duitse filmmakers zoals Fassbinder of Engelsen zoals Richardson en Anderson. In de pers is er meermaals op gewezen dat Fugitive in belangrijke mate de lijn van de naoorlogse Belgische film heeft bepaald. Sociale bewogenheid en documentaire aanpak stonden centraal. Eigenzinnigheid, gevoeligheid en romantiek waren de pijlers. Robbe De Hert's eerste kassucces was "De Witte van Sichem". Hij vervolgde met "Maria Danneels of Het leven dat we droommden" in 1982 en "Blueberry Hill" in 1989, dat meteen in de prijzen viel op de filmfestivals van Gent en Rotterdam. Daarna volgden onder meer "Brylcream Boulevard", "Gaston's War" en "Lijmen / Het Been". Tussendoor stond hij ook zelf voor de camera. In 1990 waagde hij zich een enkele keer aan een toneelregie. Robbe De Hert zetelt in vele commissies, was co-auteur van een boek over filmaffiches in België en maakte verschillende documentaires. Hij gaat er in interviews prat op dat hij wel honderd films per jaar zou willen maken maar dat, naast tijdsgebrek, het gebrek aan financiële middelen de grootste hinderpaal is. Een algemeen beeld ophangen van de taal, zoals zij te Zichem wordt gesproken, zou een te uitvoerige bespreking vergen in het bestek van deze kleine bijdrage. Het is hoofdzakelijk mijn bedoeling aan te tonen dat ook de taal van ons dorp erop wijst, dat zich alhier sinds verschillende eeuwen een gesloten gemeenschap moet gevormd hebben. Zoals men elders voorwerpen en geschriften aantreft, die wijzen op de opvallend hoge ouderdom van ons dorp, zo treffen wij in de Zichemse taal nog talrijke resten aan die hieraan evenzeer herinneren. Woorden en klanken die in middeleeuwse geschriften nog worden aangetroffen en in de beschaafde omgangstaal sinds lange tijd in onbruik zijn geraakt, komen in ons dialect nog in grote getale voor. Het weze mij toegelaten enkele voorbeelden aan te halen. Een zinsnede als : "Die kom is zwikesvol" hoort men nog regelmatig te Zichem. Het betekent dat de kom tot op de boord gevuld is. Vanwaar dat bestanddeel "zwik" ? Doodeenvoudig : in 16-eeuwse teksten treffen wij nog het woord "zwick" aan, dat betekende "een houten pin in een vat om er lucht te laten uitkomen". Zeg elders dan te Zichem "Kom, laten wij door het veld griksen" en men verstaat u niet. De Zichenaar beduidt daardoor dat hij zijn doel langs de kortst mogelijke weg wil bereiken. Hoe is men toch aan dit eigenaardig woord geraakt ? Hoogst waarschijnlijk is het een vervorming van het middelnederlandse "schricken" dat betekende "een grote of wijde stap nemen". Op te merken valt hierbij dat de "s" in het Zichemse "griksen" waarschijnlijk ontstaan is onder invloed van het vaak voorkomende middelnederlandse woord "scricscoen" waardoor men aanduidde "een schoeisel waarmee men in korte tijd een grote afstand kan afleggen". U ziet, de betekenis van het oude woord is niet nauwkeurig bewaard, maar een duidelijk verband valt toch niet te ontkennen. Een ander woord dat pleit voor de hoge ouderdom van ons dialect is "reinvaart". Het is de benaming van een groene plant, die fel lijkt op een varen en die men aantreft langs de hoge met gras begroeide randen van de akkers. Hij wordt door de Zichenaren vooral gezocht om zogenaamde "suikerijkoeken" klaar te maken. In middelnederlandse geschriften is er soms sprake van "reinevaren", in nog andere documenten zelfs van "reinevane". De omzetting van de oorspronkelijke "n" uit de laatste lettergreep tot "r" is te verklaren door het feit dat deze plant zeer goed gelijkt op een varen. Veel vaker dan deze plantbenaming komt in middelnederlandse teksten het afzonderlijke woordje "rein" voor, dat zeer nauwkeurig betekende : "een met gras begroeide rand als akkergrens dienend". Valt het u niet op, hoe goed de betekenis van dit overal elders in onbruik geraakte woord bij ons is bewaard gebleven ? Te Zichem spreken wij soms van een "moembaar". Het is een man, die voogdij bekomt over een kind, dat b.v. zijn ouders verloren heeft. Het is een vervorming van het middelnederlandse "montbore" dat letterlijk dezelfde betekenis had. Het oude woord "mont" betekende "macht, voogdij". Denk hierbij aan het nieuwnederlandse woord "mondig" waardoor aangeduid wordt, dat een persoon verstand genoeg heeft om voogdij over zichzelf uit te oefenen. Het tweede lid "bore" is een nominale afleiding van het oud-westgermaanse werkwoord "bëran" dat betekende "dragen". Bij de ontleding van het oude woord komen we dus wel degelijk tot de oorspronkelijke en ook nog thans in ons dialect geldende betekenis : "wie voogdij draagt". Een "stipper" is voor onze kinderen "een stok met punt die dient om zich met een ijsstoel op het ijs te bewegen". Het middelnederlandse "stiper", dat in de huidige beschaafde omgangstaal wederom geen sporen heeft nagelaten, is bij ons eens te meer blijven voortleven. Het betekende oorspronkelijk "stut". Gedurende die lange tijd, van het middelnederlands tot het huidige Zichems, heeft zich dus alleen een betekenisverenging van het woord voorgedaan. Dat het Zichems dialect sinds eeuwen een eigen ontwikkleing heeft gekend blijkt echter niet alleen uit het feit dat hier nog talrijke woorden zijn blijven voortleven waarvan elders nog weinig sporen te vinden zijn. Het blijkt tevens uit een overgroot aantal woorden die ook in het huidige beschaafd nederlands nog voorkomen maar bij ons, dank zij die eigen ontwikkeling, een opvallend afwijkende vorm vertonen. Wanneer een Zichenaar een onderwijzeres aanduiden wil, spreekt hij vaak -- helaas, niet zonder een beetje ironie ! -- over een "schoolmoustache". Is deze vorm zoals uit een oppervlakkige bedenking wel eens zou kunnen blijken, een eenvoudige vervorming van de huidige "meesteres" ? Het is weinig waarschijnlijk. Eens te meer moeten wij de middelnederlandse taalschat raadplegen : aldaar is vaak sprake van een "meesteresse". Dit werd tot "meestes(se)" (een vorm die trouwens de huidige dage bij ons nog voorkomt). Een ietwat spottende bijbedoeling vervormde dit laatste woord gemakkelijk tot "moustache". Ter vergelijing vermeld ik hier nog het Zichemse "noiejes". Het is weer niet de vervorming van het nieuw-nederlandse "naaister", wel van het middelnederlandse "naeyersse". "Noa de oeplossing van da graitselke kan ik nie groie" zeggen wij te Zichem. Het betekent : "Naar de oplossing van dat raadseltje kan ik niet raden". Vanwaar in het Zichems die "g" bij de aanvang van deze beide woorden ? Ongetwijfeld is deze eerst opgetreden in het werkwoord. Daar is zij namelijk overal doorgedrongen uit de vorm van het verleden deelwoord : geroeied (van het oorspronkelijke werkwoord "roie"). -- Dit werd tot "groied" --Vervolgens werd de "g" aangevoeld als deel uitmakende van de stam van het werkwoord. Het nieuwe verleden deelwoord werd "gegroeid", de noemvorm "groie" en het afgeleide zelfstandige naamwoord "graitselke". Hoe is men geraakt aan een woord als "huuëpelink" (een hoofdkussen) ? Evenzeer als het algemeen nederlandse "hoofdpeluw" heeft het zich ontwikkeld uit het middelnederlandse "hovetpölu". Het eerste bestanddeel komt ook afzonderlijk voor. Middelnederlandse "hovet" ontwikkelde tot nieuw-nederlands "hoofd", tot het Zichemse "huuëd" -- "Huuëdpelink" werd dan tot "huuepelink". Een man met een zeer kleine gestalte wordt door ons soms een "halvermanneke" genoemd. Nu denkt men hierbij wellicht aan een half manneke. In feite gaat het eerste lid van het woord echter terug op het middelnederlandse "alf" waardoor een boze geest, een spookachtig wezen, een kabouter bedoeld werd. Het huidige nederlandse "elf" stamt trouwens eveneens uit deze oude vorm. Voor het bestaan van een gesloten taalgemeenschap die zich te Zichem sinds lange tijd heeft gevormd pleit tenslotte ook het overgrote aantal woorden, die uit vreemde talen werden overgenomen zonder dat dit in vele andere dialecten of in de beschaafde omgangstaal gebeurd is. Denk hier b.v. aan het typische Zichemse woord "gaschreed" dat gewoonlijk wordt gezegd van een persoon, die zonder iets of iemand in acht te nemen stout eigen gedachten naar voren brengt en uitvoert. Oorspronkelijk moet het geweest zijn "geassureerd" (dus het vernederlandst verleden deelwoord van het franse werkwoord "assurer"). Een "gassureerd man" zal een man geweest zijn die sterk verzekerd was van zichzelf, die geen rekening hield met de gedachten en gevoelens van andere individu's. Zelfs uit het oud-frans werden verschillende woorden overgenomen, die in de huidige franse taal niet meer voorhanden zijn. Een paar voorbeelden : "blaffetuur" werd afgeleid van het oud-franse "blaffit" dat "afschermen" betekende ; het Zichemse "meutte" (een kalf) is ontleend aan het oud-franse "moton". Ook uit het waals zijn vele woorden in ons dialect binnengedrongen. Het Zichemse "floos" (pocherij) stamt uit het waalse "flôse" dat aldaar terugslaat op iets onechts en dus een bredere betekeins heeft. Verschillende duitse woorden zelfs treffen wij in ons dialect aan. Zo is de Zichemse "smaas" (bedrieger) een vervorming van de duitse eigennaam "Mausche", de naam van een Joodse koopman. Hoe is het onderscheid in klank tussen het Zichemse "stiën" (steen) en "stãne pot" (stenen pot) te verklaren ? De eerste vorm is een normale klankontwikkeling uit het oude nederlandse woord. De tweede vorm is te verklaren uit de aa-klank van het duitse "stain" die de dialectsprekers hoorden uit de mond van duitse pottenverkopers. Dit alles was slechts een kleine greep uit de rijke taalschat die onze dialecten, en wellicht meer dan een ander, het Zichems dialect bergen. Daarom, ken uw dialect en wees er trots op. Het is uitsluitend ons bezit. Eis echter niet dat mensen uit andere taalgemeenschappen deze taal begrijpen. Spreek daarom, indien nodig, eveneens op correcte wijze de beschaafde omgangstaal. Mocht U door deze kleine bijdrage de noodzakelijkheid van dit laatste duidelijker inzien. Door Rik Vanattenhoven. Enkele andere Zichemse woorden zijn ; - een moenebakkes : een carnavalmasker (dit woord mocht zéker NIET mankeren in deze lijst, dank u Charre) - ne vessem : een hiel - bedejemend : straks - naa : nu - griksen : een kortere weg nemen - we zen bekanst vroem : wij zijn bijna terug - ne kloenk : een klomp - 'k em men eige zo dempig gegete as ne meutte : zo vol - dik als een koe - elbers : knikkers - een petsoëg : een spiegelei - hoarzak doen : vals spelen bij een spelletje - nieveranst : nergens - bekanst : bijna - ne aave: een oude - ne nieve : een nieuwe - koeijeneren : treiteren - krewellig : zenuwachtig, nu heet dat hyperkinetisch - wild - een kassarol : een kookpot - fontonten : komedie spelen - ertussen vruuten : ergens tussen in wringen - bekanst : bijna - bratsen : op stap gaan - vutser : verder - noar't haske goan : naar de wc gaan - iene goan droaze oep't gemak : is dezelfde betekenis (=naar de wc gaan) - ne heust : een struik - deu goan : door gaan - oep beiweg goan : op bedevaart gaan - een kaas : een kous - hennig : gemakkelijk - ne kammezool : een vest - ne botter : een bal - prennegaar : opgepast - schauverdaëne : schaatsen - een scheel : een deksel - tuggel : rommel - ne hekkeslag : een slechte beurt hebben bij iets - van zen gedoen af : van zijn verstand af - taffelen : traag wandelen - ne pumpelepamp : een koprol of een tuimeling - vermassekrere : vernietigen - kapotneuke : iets stukmaken - ne neu of een neuke : een vlinderdasje - nen tettezjeir : een bh - ne zip : een lederen jasje met ritssluiting - mojernaks : naakt - een mojer : een moeder (vaak bij konijnen) maar ook als scheldnaam voor moeder - ne prikkedekant : een meikever - zich nuttig moake : zich vuil maken - ne nuttigoard : een vuilaard - geloeintig : gloeiend heet - eu stoem geloeintig huuëd : een grote stommerik - ne korepoater : wat de echte betekenis is weet ik niet maar het werd gebruikt als afschrikmiddel voor kinderen Bv. Pas oep want doa zit ne korepoater ! - uuëftig : bv. een uuëftig schoewe maske = een zeer mooi meisje - perdelle : bretellen - pikkededoëd : Pietje de dood - as zjuzekeblieft : hopelijk - tuttefrut : kauwgom - zjaar : in de betekenis van genre (stijl) en in de betekenis van streken - bv. wa zjaar is da ? = welke stijl is dat ? - ne zjaarmoaker : een strekenverkoper - ne toekker : een prutser - ne pumpel : een vlinder (zéér oud en misschien is ne pumpelepamp hiervan afgeleid) - ne mierzaaiker (of muurzaaiker) : een mier - een ejerbees : aardbei - klokkebaaze : bosbessen - kronsels : stekelbes (kroselvlowe is een stekelbessentaart) - ne tuffer : een moto - een sietkaar : een sidecar van een moto - kammelot : nep, bocht - boecht of bazaar : bocht (waardeloze rommel) - een ammesuur : mondstuk van koperblaasinstrument (van het frans embouchure) - heum hei eu goed ammesuur : hij heeft een sterk blaasvermogen (om een trompet te spelen bv.) - de blaaëk : de bleek of grasveld waar de was op werd gebleekt - ne tjoektjoek : een zogezegd niet politiek correct woord voor een oosterse tapijtenverkoper - ne scheiresliep : scharenslijper - roastig : razend - Sus van roastege veules : een razende wilde man - bliëk : bleek - heum zie moa bliëk oep zenne kam : hij ziet er maar platjes uit (komt van de kippen hanen) - tuffe : spuwen - lul : boterhamworst (meestal roze van kleur) - een snee : een boterham - een snee mee lul tusse : een boterham met boterhamworst - galettig : glad - gaë zaa nogal ne galettige gaë : jij bent me een gladjanus (een sluwe, listige) - zoë rot as ne foensj : heel erg rot - ne foensj blijkt een Zichems woord voor een soort van zwam te zijn - ne pizzeloe : een piemel - verdoeljst : iets verdoeljst oep ete = iets gulzig opeten - schawete gelak ne raëger : (schijten zoals een reiger) zeer snel en veel schijten. Het is effectief zo dat een reiger zijn darm zeer snel ledigt om bij gevaar zich vlug te ontdoen van overtollig gewicht om op te stijgen. Vandaar misschien ook de uitdrukking het vliegend schijt - vosse : neuken - jasse : neuken (ik gen es goe jasse) - boamestaëd : bamistijd (begin van de herfst) - eu boameskalf : een naïveling of een onnozelaar ??!! - in frut van iën : aan flarden - eu zjipke : een snoepje in de vorm van een gelatine achtig bolletje (bv. groen met muntsmaak en suiker) - kallis : zoethout - kallisstek : een zwarte staaf van drop op basis van zoethout - kallissesap : een drank op basis van stukjes drop - keuteljacht : kleine kinderen - beir : aal of beer uit de aal- of beerput - nen oasem gelak eu beirhajske : ik denk niet dat hier nog meer uitleg bij hoeft - een moëk : een maag (komt van een koeienmaag) - ik gen men moëk volsloage : ik ga eten (veel en gulzig) - een hol : een gracht maar ook een aars - men voor : mijn reet - spaave : kotsen - zijn peretten spelen : veel heibel (misbaar) maken - ne kikveus of ne veus : een kikker (kikvors) - ne marchendies : een goederentrein - een peiweps : een wesp - verrinnewere : vernielen (van verruïneren) - een kerneujek : een kleine schelm - ne meetschijter : tijdens een spel iemand met nul punten - oepsputte : dikker worden - ne moër : een (fluit-) ketel - hinnekeskeis : een Zichemse lekkernij, bestaand uit eieren, melk en bloem - blaveture : (rol-) luiken - allegaa : rap - stollesteren : raden, bv. ze zen oan't stollesteren achter dieje noam = ze zijn naar die naam't raden - keuteren : stoken - boeks heiring : bakharing - verket : vork - taloewer : bord - é kummeke : een schaaltje - merrezeik : een slecht pintje bier - é kutlekkerke : een klein hondje, genre chihuahua (chiwawa) - é lefke : een marcelleke, onderhemdje - e hum : een hemd - e zekske : een zakje - ne tettezjeir : een borstenhouder - een moenk of troemp : een lang gezicht (slecht humeur) - ze hei het wee of ze hei heur loeten : ze heeft een slecht humeur - semmelen : stil praten - rezeneren : uitleggen - geubbelen : kotsen, spaven - snoenes : 's middags - rammeseren : bijéén scharrelen, bijéén rapen - ranséren : in orde maken, proper maken, opkuisen, bv. ik mut m'n hofke nog é wa ranséren = Ik moet mijn tuintje nog proper maken, onkruid wieden - terswents : tergelijktijd - menne bulletin van oep't school : mijn rapport van het school - oan gymmenas doen : turnen - akkredeert gelle nog : komen jullie nog goed overeen - staënde : gelijkspel bij bv. een voetbalwedstrijd - schellemerae : deugenieterij - Da waëf van de gruune zat in her hum in een hol in heur broek te schaëte !! : Deze zin werd vroeger aan een buitenstaander voorgelegd en als deze die zonder fouten en onderbrekingen kon uitspreken, dan werd deze persoon min of meer aanvaard in hun midden. De vertaling laat ik maar in het midden om niemand tegen de borst te stoten. - een suur : een schommel - gestroeke kaase : gebreien kousen - ne hoelemme : lomperik, zotteke, t.t.z. werd gebruikt wanneer iemand door een andere persoon op zijn plaats werd gezet, bv. : Wa wette gaè dau na van sen hoelemme !! - het spik in iet hemme : ergens plezier in hebben - een bremheks : iemand waarvan de haren helemaal in de war zijn - de sjanderrème : de rijkswacht van vroeger - een zwenke : een rijkswachter op een moto - een enkske : een eend - een rut : een oude spoorweg (waar vroeger treinen reden, zoals het 'rutteke' naar Scherpenheuvel) - een ruthouwes : een huis vlak naast de spoorweg - de stautie : het station - hulle : kolen - ne hanne : een ekster - een meijel : een merel - baajannes : bijna (niet in de tijd, maar bv. dem is baajannes zot = hij is bijna zot, gek) - ne schoemelijr : een zwarte schort die vrouwen vroeger droegen en waarin ze bv. de aardappelen inlegde die ze gingen oprapen van't veld - een geleig : een erf - kweddele hemme : miserie hebben - vodde : prullen - ne vésschoewet : een schort - ne vlo : een fiets - een zjat : een tas (om bv. thee uit te drinken) - een met : een markt - ne temper : een postzegel - ne metteko : een vervelend iemand - oep't dén : op het einde, ten slotte - de foewer : de kermis - ne foeweraup : iemand die graag naar de kermis gaat - e memmegeraaë : een borstenhouder, ne tettezjeiris een synoniem - zwet mauke : vuil maken - allemoa : allemaal - ne kauë : 1. een kwaad iemand, 2. een slecht of versleten iets (bv. ne kauë vesschoewet) - e veugelke : een vogeltje - e kleptemenke : iemand die veel steelt - e serret : een babywagen - hoewepelaak hedde iet aun dees ... : hopelijk heb ge hier iets aan - ne dobbelijr : een dobbelsteen - een sjarrèt : een kinderwagen - tege oe beuzzeke, terreire boem of balle Gérard : wilt eigenlijk zoveel zeggen als ; kust m'n kl........ waarmee men ergens niet mee akkoord gaat - zoewe fiejer als ne gieter : heel fier zijn - ne sjampetter : rijkswachter, maar wegens niet meer bestaande de dag van vandaag ook als politieman - paaëze : nadenken - een hin : een kip - den hove : de oven - de hove : de hove, meervoud van hof (belangrijk het gebruik van de of den) - maar ook de hoves : de ovens of de hovens (nogal ingewikkeld nietwaar ?!) - sneuk : snoep - hofzeit : buitenspel bij het voetbalspel - wielke zauge : voortdurend in iemand zijn wiel (op de fiets) blijven rijden (hangen) - ne tallon : hoge schoenhak - ne dirajeur : versnellingsapparaat van een fiets - ne rion : een wielspaak - bleiten : wenen - ne sloef : een pantoffel - ne pinker : een richtingsaanwijzer - ne frei : een rem - ne gedon : een stuur van een fiets - een faar : een groot licht - ne prot : een scheet, windje - protten : wind laten - e fleures : een longontsteking - ne gritsel : een hark - een foers : voorvork van een fiets - een pisbloem : een paardebloem - een ruts(ke) : een voorn (= vissoort) - daave : duwen - ne toek : een slag op uw bak..., gezicht pardon - dubbel fluppe : soort peren - een pes : een perzik - Juzeke : Jezus - ne kazakkendraujer : iemand die niet voor zijn mening uitkomt - ne piejos : een pikhouweel - een kloek : een moederhen - ne kornisch : een dakgoot - ne supap : een ventieltje van een band - ne baarsjok : een bumper - regeleren : regelen - een slouwer : een onverzorgde vrouw - een stoof : een kachel - een valling : een verkoudheid - een fis : een hermelijn - zepsop : afwaswater - een kampernoel : een (eetbare) paddestoel - pinnekesdraut : prikkeldraad - een kabas : een draagtas - neffenien : naast elkaar - fikfakken : (wild)spelen - een muzaaike(s) : een mier(en) - naft : benzine - ne meutte : een jong rund - een veijes : een vaars - kreveren : afzien van de pijn - een gesteke browed : een grijs brood - ne zwei : een dichting - ne rossaur : een veer - ne kletskop : een kaal hoofd - ne wiejer : een houtknoest - een zjipke : een mals snoepje - verschranderezere : iets kapot prutsen En zoals op de meeste plaatsen werd in Zichem ook de café's vernoemd naar de mensen die het uitbaatte, zo zijn er bv. ; - baaë Simmelon : dit was het voormalige café "Central" op de Markt. Is sinds enkele jaren verdwenen van het strijdtoneel (spijtig) - baaë 't Smekke : dit is het huidige café "Pasoar Munte" gelegen aan de kerk. Wordt momenteel uitgebaat door Hans, een vriendelijke inwijkeling van Mechelen. Uitdrukkingen ; - da's zjust een tang oep eu verreke : dingen die niet bij elkaar passen - te loemp (of stoem) veu in een koei heur gat alloo te roepe : oerdom zijn (redelijk surrealistisch) - heum hei tege men kaar gereje : hij heeft me geraakt (gekwetst in de psychische zin) - heum heid in men roape geschete : ongeveer dezelfde betekenis als vorige maar krachtiger en definitiever - heum hei nogal veul zjaar oan ze gat (oan zen kloëte) : hij heeft nogal veel streken - ne strontroaper achter den ellentrikken traaën : een nietsnut - eu gezicht gelak eu saaspenneke : een bleek ziekelijk gezicht (heum heid eu gezicht gelak eu saaspenneke) - zwet zien van de hulle : stout zijn geweest (als men vroeger stout was geweest in de klas, werd men in een klein kamertje opgesloten waarin steenkolen lagen opgeborgen) - mee ne roewe smoel : teveel gebabbeld hebben (als men vroeger teveel babbelde in de klas, kreeg men een rood stuk crêpepapier in de mond zodat de ouders zagen dat men had gebabbeld) - ne rok mee pepier : een te korte rok (vroeger naaide de nonnetjes in het school een stukje papier aan de rokken die te kort waren) - iene rond aa oewer kraage : slaag krijgen - ... mee haur oep : fout .... (bv. Ziches mee haur oep : fout Zichems) - en si en la : enzovoort - van taat tot taat : soms - van taat tot taat dak dau oep koom, hé : soms aan iets denken - zinge lijk ne limburger : woorden lang en verschillend van toon en toonhoogte uitspreken (zoals Limburgers vaak spreken) - in zijne flikker : naakt Met dank aan Annemieke, Mieke en Raph (tussen pot en pint hebben zij de Zichese "dictioneir" weer met een groot aantal woorden aangedikt !!), de Charre, Jan Counotte, Jan Muës, Ben Leus, en Fille Exelmans. Jan Muës heeft me vooral veel woorden en uitdrukking toegestuurd per mail. In één van deze mails heeft hij het ook gehad over de uitspraak van het vroegere en meer "plat" (scherpere) Zichems. Ik wil U, geachte bezoeker dit eveneens niet onthouden : B.V. : een steentje is niet eu stenke in het oude Zichems maar eu stjenke. Veertien wordt vjettien Feest wordt fjest Beest wordt bjest. Deze uitspraak is verdwenen denk ik, maar ik heb mijn vader en oudere generaties nog zo horen praten. Ikzelf heb deze woorden nooit zo uitgesproken. Mijn moeder kwam van Eiverbeu en dat dialect klinkt zachter. Minder scherp. Mijn vader was van Zichem - van de Hoornblaas eigenlijk. Het woord bediejeme voor seffens is een typisch Eiverbeurs woord dat ik in Zichem nooit gehoord heb. Zoals het mooie ; komt es herres dak oe hoar keum (kom eens naar hier dat ik uw haar kam). Zijn ook zulke typische Averboodse woordjes. Er zijn ook kleine nuance verschillen tussen het Zichems en de Hoornblaas, bv. in Zichem zegt men tegen ook oëk en in de Hoornblaas oïk (ojk). Het Keibergs begint al op het Rillaars te lijken. Een varken is veireke. En morgen is meirege. Ik gen weireke, enz.. Typische Zichemse klanken zijn aï en oï (aj en oj). Bv. : - ne waïk : een gek of een halve gare. - aïkkes en poïkkes : erwtjes en worteltjes - eu poïkke : is ook het verkleinwoord van poortje - eu boïnke en eu boïmke : een boontje en een boompje - eu loïkke van de loteraë : een lotje van de loterij - kaïssje : is kuisen. In Eiverbeu gen ze keusse - enzoëvoejts... Mensen van oep een ander krijgen zulke woorden noët oef jamais nie uitgesproken. Zegt da'k het oe gezeid hem zek'k oe !! Jan Mensen in Zichem (het liefst nog echte Zicheneiren) die ook vertrouwd zijn met het internet en het mailen,die hier op deze site - pagina zijn terecht gekomen, en die me kunnen verder helpen met het aanleggen met een Zichems woordenboek, mogen me steeds de echte Zichemse "dialect" -woorden doorsturen op onderstaand e-mail adres. Zo kunnen ook bezoekers op het net in kennis komen met ons rijk verleden en ons rijk dialect. En dat deze pagina (en de rest van de site) echt bezocht wordt, daar kun je vanopaan. Getuige hiervan is de link die gezet is geweest op "Wikipedia. De vrije encyclopedie". Klik hier om die site te bekijken !! opzenzichems@telenet.be Naar de toekomst toe zal ik deze pagina verder proberen uit te werken !!
Laatste update :
|